Texelse volksnaam voor de Strandplevier [Albarda 1897]. B&TS 1995 noemen de namen Vroek(ie) en Frouk(ie) voor dezelfde soort en Dubbelde Vroek voor de verwante, iets grotere, Bontbekplevier.
Uit de verschillen in spelling en uitspraak blijkt al dat men de oorsprong van de betekenis van deze naam niet meer kent. Thijsse, die zich ontpopt als jager, geeft in De Levende Natuur deel 2 (1896) de volgende romantische 'verklaring': "De froekies liepen in wijde kringen om ons heen. Wat kan het volk toch mooie namen geven, dacht ik bij mijzelf, die snelle loopbeweging van deze diertjes kon onmogelijk beter weergegeven worden dan door de letterverbinding van fr: frrr, frrr ...: zo lopen de froekies over het zand."
B&TS nemen als betekenis voor Vroek: "snelle loper" over, maar enig verder aanknopingspunt met een ww. voor 'snel lopen' of een vergelijkbaar woord in een verwante taal of verwant dialect, ontbreekt hier. De texelse uitdrukking "Lóópe as een vroek" [Dijksen 1992] wil natuurlijk nog niet zeggen dat 'het snel en dribbelend lopen' dat men hiermee aanduidt, in de betekenis van het woord vroek zelf is opgesloten.
Pannekeet 1990 vermeldt verouderd westfriese frok 'borstrok'. Een borstrok werd vroeger veel gedragen, dus mag men veronderstellen dat de mensen de Bontbekplevier, die een brede zwarte of bruine band over de borst draagt, naar dit kledingstuk noemden: *Frokkie, letterlijk 'borstrokje' (Het verkleinwoord paste beter bij de Strandplevier, die een slagje kleiner is dan de Bontbek.) Op de Strandplevier zou dit dan wel minder van toepassing zijn, omdat bij deze soort de zwarte borstband dun en in het midden onderbroken is, maar zowel Bontbekplevier als Strandplevier hebben ook nog een witte, 'nauw om de hals sluitende' boord, die ook, of misschien zelfs nog beter, aan een eveneens nauw om de hals sluitende borstrok kan hebben doen denken (vgl. deens Prxstekrave 'domineeskraag', als naam voor deze Pleviersoorten!).
ETYMOLOGIE frok: westfries frok 'borstrok', N frak 'herenjas, jas van een kostuum' (18e eeuw) en D Frack (sedert 1774) <F frac (sedert 1750) (met behoud van E uitspraak!) <middelengels frok (14e eeuw) (>E frock) <mffroc 'monnikspij' (12e eeuw) (>F froc) <mnl froc 'overkleed (van geestelijken), rok, staatsiekleed' <oudnederfr *hroc (>N rok); de overganghr> fris een frans fenomeen na inlening van het germ woord; zo ook bijv. F flanc <oudnederfr hlanca 'heup' [Mackensen 1985; Wilms 960120,3; VT 2000]. Fries rok 'vrouwenrok, zwarte herenheupjas' <oudfries hrokk.
De tekens < en > geven hier een indicatie van het vele heen- en weergeleen [De Tollenaere 1997 p.138]. Zeker voor een modieus kledingstuk als een herenrok zal gelden dat de naam hiervoor min of meer 'internationaal' zal (geweest) zijn (vgl. bijv. hedendaags shirt (1913), jeans (1954) en jack (1968) [jaartallen uit Sijs 2001]).
De klinker in westfries frok stamt ws. nog uit het mnl froc; de westfriese borstrok heeft dan ook niet het modieuze internationale karakter van het herenkostuum en zo ontkwam het aan de uitspraakverandering (van o tot a) die het woord in het Eervoer.