Al-barda 1897 noemt als alternatieve naam voor de Frater ← Geelbek-frijter. Wanneer Fraters in het winterhalfjaar in de Lage Landen verschijnen, hebben ze gele snavels, waarnaar ook hun wetenschappelijke naam Carduelis flavirostris gegeven is.
Dit verklaart het eerste deel van de naam. Frijtertje gaat terug op Houttuyn 1763, die een vogelnaam Frytertje geeft (p.550); hij bedoelde echter met deze naam de Kneu (vgl. sub Frater)! Dit is geheel in overeenstemming met de verwachting dat de volksnaam Frytertje (vanwege de verkleinvorm!) voor een bij hetvolk zeer bekende vogel, zoals de Kneu (en niét de Frater), staat. De etymologie van de naam past dan ook net zo goed, of zelfs beter, op de Kneu in plaats van specifiek de Frater.ETYMOLOGIE De verkleinvorm Frijtertje is geheel in de geest van de tijd: Houttuyn 1763 spreekt ook van het Kneutje (niet van de Kneu). Bij Frijter(tje) hebben we duidelijk met een nomen agentis (eindigend op -er) te maken: het bijbehorende ww. is wrijten, nu met een w geschreven1, maar het nomen agentis is in de Vierde Kiliaan c.1618 ook nog met een v: vrijter, wryter (p.493). Het is mnl writen [Verdam 1932], dat 'draaien, wringen' betekent. Het slaat bij de vogel op het losdraaien van de zaadjes uit het bloemkorfje (vooral bij de Akkerdistel). Een soortgelijke betekenis heeft dialectisch frètele 'met een gaffeltje een nestje uit een holle boom draaien' [Weijnen 1996], waar dezelfde beginklank [f-] als in de vogelnaam gespeld wordt (en ook dezelfde klinker als in Frettertje, een variant van Frijtertje). Het losdraaien (of losrukken) van de zaden uit de plant heeft ook aanleiding gegeven tot een heel andere naam voor de zelfde vogels (Kneuen en Kneuachtige vogels, waaronder mogelijk zelfs Putters), nl. Tukker ←.
De naam Frytertje kan overal in het land ontstaan zijn: Kneutjes komen namelijk overal in het land voor. Het typische foerageergedrag (zaden uit uitgebloeide Distelkoppen trekken) is uiteraard gebonden aan een bepaalde tijd van het jaar. Dit kan eventueel ook nog wel de tijd zijn, waarop de eerste Fraters verschijnen. Albarda's naam Geelbek-frijter wijst er echter al op dat de Frater als een bepaalde ‘variant' (nl. die met de gele snavel) van de Kneu wordt gezien.
1 Dezelfde overgang van wnaar fvinden we bij vlaams Freeuwer ‘Keep', nomen agentis bij mnl wreeuwen 'schimpen, schreeuwen' [Verdam 1932; Wilms 990503,3].