(1) Algemene N benaming voor de vier soorten Zeeduikers Gavia, waarvan de Roodkeelduiker de meest voorkomende is (als wintergast en doortrekker; broeden doen zij in de Lage Landen niet).
De naam is echter in het verleden voor de meest uiteenlopende soorten duikende watervogels gebruikt, waar onder de Futen (2).
Heden is het nog een volksnaam voor de Dodaars (3).
Ook Duikertje of fries Dukerke. Zie ook sub Dompelaar.
Houttuyn 1763 (p.133) gebruikt de naam Duiker (en mv. Duikeren) als vertaling voor het geslacht Colymbus van Linnaeus 1758. Dit omvat bij Linnaeus slechts 4 soorten:
1 Colymbus arcticus, bij Houttuyn Lomme genaamd. Dit is de Parelduiker.
2 C. cristatus, bij Houttuyn de Fuut.
3 C. auritus, bij Houttuyn Ge-oorde Fuut of Oor-Fuut. (De Kuifduiker!).
4 C. Podiceps, bij Houttuyn Klein Duikertje. Dit is in feite de Dikbekfuut.
Houttuyn bespreekt daarnaast nog, en geeft een gekleurde afbeelding van de Groote gevlakte Duiker. Dit is de IJsduiker, die Linnaeus dus niet noemt.
De wetenschappelijke geslachtsnaam Gavia is Lat (bij Plinius) voor (ws.) 'Meeuw' (vgl. It Gabbiano en Gavina, catalaans Gavia en Gavina, Sp Gavión en Gaviota, portugees Gaivota en mogelijk ook provengaals Gafeto en F Guifette, alle namen voor één of andere Meeuw (of Stern)) [mb.00B,25]. Forster 1788 (vgl. sub Forsters Stern) gebruikte deze naam, en via enkele omwegen kwam hij bij het geslacht der (Zee)Duikers terecht. Vgl. hiervoor Wilms 1987; 'Waaromzeeduikers meeuwen zijn'.
ETYMOLOGIE Duiker (en duiker ='iemand die duikt of iets wat duikt') <N duiker <N duycker [VK c.1618, met als omschrijving: "Urinatrix auis: & Mergus. sax. ducker."] <mnl dukere; mnd duker; oudsaksisch ducari; fries (See)düker [NEW 1992 p.142]; D Taucher <mhd deucher [Eber & Peucer 1549, met als equivalenten Urinatrix en KoAu^Pptg] <ohd tühhari (naast tuhhil1); deens,noors Dykker [Syv c.1700]; E Diver ('Zeeduiker'; ook volksnaam voor Dodaars en Tafeleend) is etymologisch sterker verwant met de E vogelnaam Dipper 'Waterspreeuw' (zie ook sub Dompelaar); E Duck 'Eend' <middelengels duke, doke <oudengels duce [en ook de E volksnamen Ducker, Dooker en Doucker 'Dodaars'] zijn de woorden die hier, etymologisch gezien, bij passen. In de E volksnamen Diedipper 'Dodaars' en Di(e)dapper 'Waterspreeuw' ^middelengels Dive-dapper [Shakespeare 1593] <oudengels dufedoppene (c.1290), dufedoppan (c.1000)) komen de woorden diver en dipper in één naam samen. De idg wortel *dheug (>duiken) is hogerop wel verwant met de idg wortels *dheub (>diep) en *dhumb (>dompelen). N Duiker, fries Duker ("Duwkers (lijts en graet)" bij Baardt 1640 [ViF p.75], ofwel dit betekent 'Duiven'!); noors/deens Dykker, E Duck etc. staan in 'onverschoven' verhouding tot D Taucher en Ducher op dezelfde manier als N maken t.o.v. D machen (Hoogduitse Klankverschuiving). Op dezelfde klankwet berust de aanvangs-t in D Taucher en schwyzerdütsch Tüchl(i) 'Fuut, Zeeduiker, Dodaars' [S&vB 1892; Wüst 1970]. Een aanvangs-S is echter niet te verklaren, dus "grose Suchel" in Jonston 1660 voor een wat groteske Fuut (Tab.48 rechtsboven) moet een druk- of schrijffout zijn.
1 Onder het trefwoord roerdomp vermeldt NEW 1992 (p.585) ohd horo-tuchil, een naam voor de Roerdomp, maar letterlijk (misschien): 'slijk-duiker'. De bron van een hierop gelijkende naam ohd horothuchil is "Anhang zum alten und neuen Testament" uit de 10e eeuw, en achter deze naam staat vermeld: "bubonem buf", de Oehoe dus [Wilms 961129,4].