Algemene N benaming voor de vogels die behoren tot de orde der Duifachtigen (Columbiformes). Voor het ♂ van de Duif (c.q. van alle Duiven) bestaat de naam (c.q. het woord) Doffer (doffer) ←.
Sinds lang worden Duiven als huisdier gehouden om het vlees (zie sub Veldvlieger), waardoor de vogels goed bij de mensen bekend waren/zijn. Dit komt ook tot uiting in vele spreekwoorden en uitdrukkingen waarin de Duif voorkomt. "Gebraden Duiven, die iemand al of niet in de mond vliegen", "iemand onder zijn Duiven schieten", of fries "In do oer ’e tsjerke fleane litte" (=iets van zijn rechten afstaan, letterlijk 'een duif over de kerk laten vliegen').ETYMOLOGIE N Duif <N duyve [VK c.1618] <mnl duve [düve] (Bern. c.1240 [VT]) <oudnederfr düva. Sijs 2001 zegt dat er in de Wachtendonkse Psalmen (901-1000) een woord voor 'Duif' voorkomt. Fries Do <fries Dou <fries duw (Gysbert Japicx c.1640/50), duwker (Baardt 1640) (ws. >fries doke 'Duivin') [ViF p.75, 836; kaartje p.838]; gronings/drents doeve <oudsaksisch düia; D Taube <mhd tube <ohd tuba; E dove <middelengels douve <oudengels *dufe (volgens Lockwood 1993 was het woord in het oudengels taboe, omdat de Duif met de dood geassocieerd werd); zweeds duva, deens/noors due [Syvc.1700] <oudnoords dufa; gotisch dübö (in gotisch Hraiwadubo 'Tortelduif'; hraiwa 'lijk'; vgl. N reeuwen 'een lijk afleggen'; germ *dubön. NEW 1992 vat samen: "De verklaring is onzeker. Gewoonlijk vergelijkt men oudiers dub 'zwart' (<*dhubhu) en leidt de naam van de kleur af, dus evenals Gr néXeia péleia 'Houtduif' van peliós 'blauwzwart'; dan zou het woord dus behoren tot de groep van doof.
Maar de betekenis 'zwart' komt alleen in het keltisch voor en is in het germ onbekend. Suolahti 208 neemt een klanknabootsende vorm aan, wat voor de oorspr. oe-klank gelden kan [vgl. roekoeën 'het geluid van een Duif maken'], maar waardoor de medeklinkers niet verklaard worden. Voor deze inheemse vogel misschien een substraatwoord aan te nemen?"