Dit fungeert als N 'geslachtsnaam' voor het genus Phylloscopus, waarvan de bekendste vertegenwoordigers (Fitis, Fluiter en Tjiftjaf) 'eigen', ws. door het volk gegeven, namen hebben. De minder bekende, zeldzamere soorten dragen die gemeenschappelijke geslachtsnaam wél, nl. de Bruine Boszanger, de Pallas' Boszanger, de Raddes Boszanger, de Swinhoes Boszanger en de Noordse Boszanger.
Schlegel 1858 deelt zijn "Boschzangers (=Ficedula)" in twee groepen in, te weten de "Eigenlijke Boschzangers" en de Spotvogels. De leden van de eerste groep "dragen bij vele nieuwere schrijvers den naam van Phyllopneuste." Later wint de naam Phylloscopus van Boie (1828) het pleit. Deze naam voert Albarda 1897, met weer als N naam hiervoor: "Boschzangers". Albarda noemt onder deze nu ook de Grauwstuitboschzanger, welke naam later vervangen werd door N Bladkoninkje ←.
De friese naam Bosksjonger ← voor de Fluiter is mogelijk een toepassing van de naam op één der soorten Boszangers, maar kan misschien ook onafhankelijk daarvan als volksnaam zijn ontstaan. Voor Boszangers wordt soms de algemene naam Loofzangers gebruikt, welke ws. op het D (Laubsanger, o.a. bij Schlegel 1844) is geïnspireerd.