Ook Parmark ←. Namen voor de Vlaamse Gaai (=Markolf) rond Venlo [Weijnen 1996; WLD].
Het eerste element in deze namen zou volgens Weijnen bel 'bont, wit' zijn, waarmee dan Blemerk de meest oorspronkelijke vorm behouden zou hebben: slechts metathesis van de l zou dan zijn opgetreden. Opmerkelijk is het unieke voorkomen van de namen Blaumarkoof c.s. ← in precies dezelfde regio. Het deel blein Blemerk zou dus heel goed ook als een afzwakking van blauw te verklaren zijn.In de andere drie namen van het lemma zou de l in een r veranderd zijn, wat enigszins tegen de verwachting is: Bermarkoof spreekt (met twee r's, in Bermarkorf zelfs drie) moeilijker uit dan gedissimileerd *Belmarkoof!
Het woord bel zou in de Gaainamen de betekenis 'bont' hebben gekregen, via de oudere betekenissen ‘glanzend' en ‘wit'. Inderdaad staan in D Belche en Böllhinen (1669) (= Meerkoet, ←) de elementen Bel- en Böllvoor 'wit' (verwijzend naar de witte bles). Deze bles is echter dofwit (dus niet glanzend), terwijl ook de betekenis ‘bont' bij de Meerkoet niet aan de orde is. De betekenisverruiming van 'bel' in de venlose namen zou dus opmerkelijk zijn. Aangezien het element belin de (D) Meerkoetnamen wél voorkomt, en in de (NenD) Gaainamen verder nooit, zou eventueel gedacht kunnen worden aan de door Meertens 1949 veronderstelde verwarring van de namen Markolf ( = 'Vlaamse Gaai') en Meerkol 'Meerkoet' (p.99), hoewel deze verwarring er m.i. niet geweest is.
Een aantal andere in WLD 2001 gepubliceerde namen doet vermoeden dat het eerste element van de namen van het lemma zou kunnen samenhangen met blauw (Blauwmarkoof, Blauwmark, Blauwmarkduif en, verbasterd, Bullemark). Een benoemingsmotief lijkt dan snel gevonden: de Vlaamse Gaai heeft een tamelijk opvallend blauw-zwart gebandeerd vleugelveld. Het element blauw kan echter ook secundair zijn.
Een ander benoemingsmotief dat dikwijls voor Gaainamen geldt, is verwijzing naar de door het volk veronderstelde slechte aard van het dier (vgl. Rotzak, Rotten Anne, Hannekloot, Kwaadvogel, Moordester, Stinkerd, Klaai); dit kan ook in het eerste element tot uitdrukking zijn gebracht als we uit mogen gaan van bel-, bal'slecht' (zoals in baldadig), een woord dat in het oudsaksisch en ohd voorkwam.
Het gehandhaafd blijven van de -rin Bermarkoof (terwijl om uitspraaktechnische reden een dissimilatie naar Belmarkorf verwacht mocht worden) moet de mogelijkheid openhouden dat het oorspr. element ook werkelijk berwas (en niet bel-). Als het fenomeen metanalyse speelde (zo dikwijls in vogelnamen!), kan het eerste element ook bermgeweest zijn. Over de betekenis hiervan valt als volgt te speculeren: D Bärme =bierschuim; de Vlaamse Gaai heeft een (oprichtbare) kuif, die de kleur van bierschuim heeft.
Aan de verscherping van de B(tot P-, zoals in Parmarkoof, Palmarkduif en Plemarkduif) kan men aflezen, dat de gebruikers van de namen de bedoeling van de naamgever al spoedig niet meer doorzagen.