Benaming bij Schlegel 1852 voor de Grauwe Kiekendief ← (bij Schlegel 1858 echter Graauwe kuikendief). Calkoen 1903 en Thijsse 1938 (p.167) hanteren de naam Aschgrauwe Kiekendief, maar Thijsse daarnaast ook Grauwe Kiekendief voor dezelfde soort (p.170).
De N naam komt overeen met F Busard cendré (F cendre(s) 'as'), de oude wetenschappelijke naam Falco cineraceus Montagu 1803+ [Schlegel 1844] (Lat cinis, genitief cineris 'as') en E Ash-coloured Falcon (naam van Montagu) en Ash-coloured Harrier (naam van Selby 1825). [Lockwood 1993 p.24; M&M 1988; t.a.v. het jaartal 1802 wordt Lockwood door M&M tegengesproken.] ETYMOLOGIE N as <N asch <asche [VK c.1618] <mnl as(s)che, asch <oudnederfr asca (Wachtendonkse Psalmen, 10e eeuw); fries jiske (fries jiskefet 'vuilnisbak', oorspr. 'asemmer'; D Asche <mhd/mnd asche <ohd asca; E ash(es) <oudengels asce, xsce; zweeds aska, deens/noors aske <oudnoords aska; gotisch azgö. ~Lat ardeo 'branden' en Lat ara '(brand)altaar'; Gr azo 'ik maak droog/dor'; Oudindisch asa 'as'. Verwant zijn ook Lat area 'open plek (oorspr. door afbranden ontstaan)' en N are 'vierkante decameter'. {Voor N Assepoester, mnl Asschevijster en deens Askefis zie sub Tjiftjaf.} [mb.99A,1516]
