(russisch: Azovskoje more) Noordoostelijkst zijbekken der Zwarte zee, waarmee zij door de zee-engte van Kertsch en Jenikale in verbinding staat. Oudtijds heette deze zee bij de Grieken Maiotis, bij de Romeinen Palus Maeotis, bij de Arabieren Bahr-al-Azof, bij de Turken Barjal-Assak; grootste lengte 362 km.; grootste breedte 176 km.; zij bedekt een oppervl. van 37605 □ km., en vernauwt zich in den n.o. hoek tot de golf van Taganrog; kusten vlak, zandig, aan den zuidzijde alleen heuvelachtig en vulkanisch; van Genitschesk tot aan de monding van den Don loopt het steppengebied steil af met vele zandige landtongen; zij bevat weinig en nog zeer kleine eilanden; zoutgehalte gering; aan de ree de van Taganrog wordt het water zelfs gedronken; de rivieren, die in deze zee uitmonden, de Don, de Usljuka, de Molotschnaja, de Berdjanka, de Mokraja, de Kalmius en de Mius voeren groote hoeveelheden slib aan, waardoor zij voor de scheepvaart steeds gevaarlijker en onbruikbaarder wordt; de verzanding der bocht van Taganrog is slechts een kwestie van tijd ; grootste diepte 14 m., de waterstand is sterk aan wisseling onderhevig; noordewinden veroorzaken een lagen waterstand en bemoeilijken de scheepvaart belangrijk; de hier zeer sterk optredende n.o. en z.w. winden onderhouden een gedurige verandering der stroomingen.
De voorn, havens zijn: Rostow, Taganrog, Mariupul en Berdjansk. De zee van A. is vooral belangrijk wegens haar rijkdom aan visch. Een zijbassin is de Siwasch.