Zaponlak, bestaat uit eene oplossing van collodiumwol en amylacitaat met of zonder bijmenging van kamfer. Oorspronkelijk diende het alleen om metalen voorwerpen er mede te bestrijken, die daardoor beschut worden voor het aanloopen.
Het werd in 1886 uitgevonden door den Amerikaan Frederik Crane in Short Hills, die kort daarop aan de firma Dr. J. Perl et Co. te Berlijn N. W. Scharnhorststrasse 7, den alleen-verkoop voor Europa garandeerde De naam zapon is willekeurig en diende alleen als wettig gedeponeerd handelsmerk.Uit het metaalvak, waarin het zapon hoofdzakelijk gebruikt wordt om voorwerpen van brons of zilver tegen oxydeeren te beschermen, werd het in de musea’s ter conserveering van metalen voorwerpen, munten, bronzen of bullen, alsook van afdrukken in gips, overgenomen. Een bizonder fabrikaat „Streich-Zapon C” wordt te dien einde met een zacht penseel over de goed schoongemaakte voorwerpen gestreken. Vergl. hierover de opstellen van Prof. Dr. Rathgen over zapon in de: Zeitschrift filr Efhnologie (1904, Heft 1) en in: Prómetheus (XV. Jhrg. 1904, no. 759 en 760).
Uitmuntend geslaagde en opzienbarende proeven met zapon als impregneeringsmiddel van papier om dit voor bederf te vrijwaren, werden sedert tal van jaren door Oberstabsarzt Dr. Schill in het laboratorium van het krijgsarchief te Dresden genomen, Door hem en den Oberregierungsrath Posse werd in 1898 de wetenschappelijke wereld met de verkregen resultaten in kennis gesteld, De firma Perl et Co. bracht in dit jaar een nieuw preparaat in den handel „Archivzapon 863" genoemd, dat thans in tal van archieven en bibliotheken als restaureerings- en conserveeringsmiddel van oude oorkonden of handschriften op papyrus, perkament of papier gebruikt wordt. Het zapon dat voor deze restaureerings- of conserveeringswerkzaamheden in aanmerking komt, moet de volgende eigenschappen bezitten: Het moet kleurloos zijn, het mag noch zuur noch alkalisch reageeren, het moet van eene behoorlijk sterke oplossing zijn, het moet de voorwerpen met een stevig, doorschijnend en niet rimpelig wordend vliesje overtrekken en daarbij de voorwerpen geheel doortrekken, het vlies je mag bij het verwarmen niet kleverig worden, tegen temperatuurinvloeden moet het ongevoelig blijven en na het verdampen van het oplossingsmiddel (amylacitaat) moet het hard zijn. Ten slotte mag zapon den aard of het karakter van het 'gezaponneerde voorwerp niet wezenlijk veranderen; ruwe, glanslooze oppervlakten moeten na het zaponneeren dof, gladde en glanzige voorwerpen daarentegen onveranderd glad en glimmend blijven. De techniek van het zaponneeren moet naar gelang het voorwerp, perkament of papier, in min of meer goeden of slechten toestand is, verschillend zijn. Boeken of akten, gedrukt of geschreven op modern hout- of turfslippapier, kunnen zonder gevaar in de vloeistof gedompeld worden.
Te dien einde neemt men een giascylinder of een miniatuurbadkuip, vult die met zapon en dompelt het voorwerp er in. Nadat het goed doortrokken is, neemt men het er uit, laat het boven het bad afdruppelen en hangt het op om te drogen. Naarmate het voorwerp grootere poreusheid bezit, in des te grootere mate zuigen alle vezels van het behandelde stuk het vocht op. Verdampt nu het oplossingsmiddel, het amylacir taat, dan blijft in dit voorwerp de nitro-cellulose achter, die de daarmede geïmpregneerde voorwerpen harder en steviger maakt, iedere vezel met een vliesje omgeeft en een bindmiddel tussehen de losgeraakte vezels vormt.. Daar nu de nitro-cellulose gelijkmatig door het geheele stuk verspreid is, verhindert ze, dat het voorwerp bij het buigen barst. Tevens maakt ze, dat het voorwerp tegen alle schadelijke atmospherische invloeden, vooral tegen vocht en water, bestand is.
De ervaring leert, dat gewoon courantenpapier, dat op bovengenoemde wijze is geïmpregneerd, in water gelegd, gekookt en jarenlang aan de zon was blootgesteld, intakt gebleven is. Kostbare stukken op perkament of papier, die sterk 'door vocht beschadigd zijn, eischen eene andere meer voorzichtige behandeling. Indompelen in zapon zou natuurlijk onmiddellijke vernietiging van het stuk tengevolge hebben. Men neemt in dit geval een plaat van zink of glas, legt hierop een vel Japansch papier of gewoon zijdepapier en breidt daarop voorzichtig de patiënt uit. Is deze nog in een tamelijk goeden toestand, dan strijkt men het zapon met een zeer zacht penseel voorzichtig er over, tot dat het perkament of papier niets meer opzuigt. Hierop neemt men het geheel met de onderlaag op en laat het drogen. Deze laatste verwijdert men, zonder gevaar door aftrekken nadat het gezaponneerde voorwerp goed droog is.
Is het stuk zoo beschadigd, b.v. door vervuren, dat bestrijken gevaar oplevert, dan laat men, nadat het stuk op de zoo juist beschreven wijze uitgelegd is, het zapon er voorzichtig op druppelen of door middel van een bestuivingstoestel op spuiten. Wanneer het voorwerp goed droog is, kan men het zonder gevaar inde hand nemen en nogmaals goed zaponneeren. In het laatste geval kan men geen zuiver zapon gebruiken, maar moet met het „Verdünnungsflüssigkeit,;, een door Perl et Co. in den handel gebrachte vloeistof, verdunnen. Bij goed geconserveerde stukken gebruikt men eveneens verdund zapon in de verhouding van 2 deelen zapon en 1 deel verdunningsvloeistof. Hoofdregel bij het zaponneeren is: Hoe poreuser het perkament of papier, des te sterkere zaponoplossing, hoe minder poreus de voorwerpen, des te zwakkere oplossing.
Voor het behoud van een oud document is het dikwijls noodzakelijk of tenminste wenschelijk het een steun te geven. Dit gebeurt meestal door het te beplakken of met gewoon schrijfpapier, of met transparantpapier, of met doorzichtig linnen door middel van stijfsel of lijm, dus met zuurleverende stoffen. Door een chemisch proces, vooral wanneer zij vochtig worden, worden deze documenten vaak onleesbaar. Deze corruptie voorkomt men door het gebruik van zapon, dat zich noch in zuur noch in alkalische stoffen omzet. In de meeste gevallen geeft zapon aan het papier of perkament zoodanigen steun, dat beplakken met een ander middel overbodig is. Alleen wanneer twee stukken volkomen van elkaar zijn gescheiden, of wanneer een stuk in flarden hangt of andere defecten het wenschelijk maken, wordt een steun en verbindingsmiddel vereischt.
Als kleefmiddel kan gewoon onverdund archiefzapon dienen. Maar in dit geval moeten de te vereenigen stukken eerst ieder afzonderlijk gezaponneerd worden en pas nadat zij droog zijn, worden zij door eene nieuwe laag zapon aan elkaar gehecht. Ten einde deze omslachtige bewerking te doen vervallen, heeft de meergenoemde firma een kleefmiddel in den handel gebracht „Perlkitt” genoemd, dat aan alle eischen voldoet en op de wijze van vloeibare lijm gebruikt wordt. Als steun- en verbindingsmiddel gebruike men nooit gewoon schrijf- of Hollandsch papier, maar óf Japansch papier óf zeer fijn gaas van zijde of katoen óf gelatine. De fijnste kwaliteiten van het Japansch papier, dat in ieder groote papierzaak te koop is, worden door de behandeling met zapon nog doorzichtiger en worden hierdoor uitstekend geschikt voor het restaureeren van documenten, die aan beide kanten beschreven zijn. Het spreekt vanzelf dat, wanneer een enkele kant beschreven is, de beplakking op den onbeschreven kant geschiedt.
Beter nog dan Japansch papier is zijden gaas, de zoogenaamde „Lyonner Schleier”, eene uitvinding van den prefect der Yatikaansche bibliotheek P. Ebde. Deze „sluier” is het fijnste weefsel van gewone zijde (katoen doet dezelfde diensten) die door middel van gelatine op het document van papier (niet van perkament) gekleefd wordt. Thans gebruikt men in plaats van gelatine Perlkitt, die bovendien dit groote voordeel heeft, dat hij het uitloopen van sommige inkten voorkomt. Deze laatste omstandigheid maakte, nog kort geleden, het restaureeren van zeer kostbare, vooral Oostersche handschriften, onmogelijk. Het derde verbindingsmiddel bestaat hierin, dat men óf het geheele document met gelatine omgeeft (ingieten), óf dat alleen de gaten en scheuren met gelatine gevuld en aan elkaar gehecht worden.
Proeven om deze methode met die van het zaponneeren te verbinden, zijn uitstekend geslaagd. Men zaponneert eerst het stuk, laat het goed drogen en vult dan de gaten met gelatine.
Handschriften die door middel van gelatine hersteld zijn, moeten, ten einde ze voor bederf te vrijwaren, met een zwakke oplossing van formol bestreken worden. Gezaponneerde oorkonden of handschriften, vooral op perkament, trekken vaak en worden bobbelig. Dit is gemakkelijk te verhelpen door ?t geïmpregneerde stuk een weinig met water te bevochtigen, het tusschen twee stukken bordpapier te leggen en het in eene boekbinderspers een tijdlang te persen. In plaats van het stuk direct met water te behandelen, kan men het ook tusschen enkele vochtig gemaakte vellen wit vloeipapier persen. Dit kan zonder schade voor het stuk gebeuren, daar ten eerste water er geen vat op heeft en ten tweede het stuk door de impregneering zijn weerstandsvermogen in hooge mate terug krijgt. Ook zwaar beschadigde stukken met opgerolde wondranden worden op deze wijze behandeld.
Nadat het stuk gezaponneerd is, laat men het zoover drogen, dat men het zonder gevaar kan behandelen. De stukjes, die nog niet geheel droog en dus nog niet vast aan elkaar gekleefd zijn, worden zorgvuldig uit elkaar geplooid en de rimpels met een vouwbeen glad gestreken. Hierna legt men het stuk tusschen vochtig vloeipapier en doet het in de boekbinderspers.
Een goed gezaponneerd stuk perkament of papier mag aan de oppervlakte geen glans vertoonen. Is dit het geval dan is het stuk te sterk gezaponneerd. Het te veel is gemakkelijk weg te nemen, door met een prop watten de verdunningsvloeistof op het voorwerp te brengen, en het celluloid op te lossen. Deze oplossing verdampt echter niet met de vloeistof, maar men moet ze door vloeipapier of door een zuiver linnen lapje laten opzuigen. Op gezaponneerde voorwerpen kan men met inktpotlood en kleuren schrijven en schilderen. Deze inkt en kleuren kan men met water uitwisschen, zaponneert men echter het beschreven of beschilderde papier nog eens, dan is het uitwisschen onmogelijk.
Anilinekleuren en inkten, alle met lijnolie aangemengde kleuren, en onder zekere omstandigheden ook drukinkt, worden door zapon opgelost, Wil men voorwerpen, die met deze kleuren of inkten beschilderd of beschreven zijn, zaponneeren, dan mag het zapon niet door middel van een penseel op het document gestreken, maar het dient er voorzichtig op gedruppeld te worden. Ook mag het stuk niet hangende maar horizontaal liggende gedroogd worden. Dezelfde voorzorgsmaatregelen worden vereischt bij het zaponneeren van krachtige potlood-, houtskool-, krijt- of pastelteekeningen. Door afvegen of door hangend drogen ontstaan gemakkelijk strepen, Overigens is zapon een onovertrefbaar middel tot het fixeeren van potloodaanteekeningen, die in documenten voorkomen. Zapon is niet ontvlambaar gelijk collodium of celluloid, het brandt zonder pit of kousje niet. Gezaponneerd papier zoowel als ongezaponneerd verbrandt langzaam, alleen met dit verschil, dat de vlam van het gezaponneerde iets helderder is dan die van het ongezaponneerde papier. Ten einde verhoogd brandgevaar door zapon uittesluiten, fabriceert Perl et Co. thans „Asbest-Zapon”, d. i. archiefzapon, dat door toevoeging en vermenging met tetra-chloorkolenstof onontvlambaar wordt gemaakt.
In de archief-praktijk wordt zapon nog gegebruikt om gebroken zegels van was aan elkaar te hechten, of om aan uitgedroogde of verpulverde zegels hun kleef- en verbindingsvermogen terug te geven. Bij het behandelen der zegels met zapon moet de uiterste voorzichtigheid in acht genomen worden, daar zapon het was oplost.
Ten slotte dient nog vermeldt te worden dat zapon in medische laboratoria als conserveeringsmiddel van anatomische preparaten veelvuldig en met groot succes gebruikt wordt.
Literatuur: E. Schill, Anleitung zur Erhaltung und Ausbesserung von Handschriften durch Zapon-Imprdgnirung (Dresden 1899); O. Posse, Handschriften-Konservierung nach den Verhandlungen der SL Gatier Internationalen Konferenz zur Erhaltung u. Ausbesserung alter Handschriften von 1898 (Dresden 1899); Sello, Das Zapon in der Archivpraxis, in: Érotokolle des Dritten Deutschen Archivtags zu Düsseldorf 1902 (Berlijn 1902); Sello, Die bei der Zaponverwendung in der Archivpraxis gemachten Erfahrungen, in: Korrespondenzblatt des Gesamtvereins der deutschen Geschichts- und Altertumsvereine (1904); M. Schoengen, Over het Zapon, in het Neder landsch Archievenblad no. 1 van 1902/1903; een uittreksel uit dit opstel is te vinden in het Centralblatt für Bibliothekswesen XX (1903), S. 67; M. Schoengen, Verslag van Dr.
Sello’s lezing over Zapon op den Dritten Deutschen Archivtag te Düsseldorp, in: Nederl. Archievenblad no. 3, 1902/1903. J. Perl, Das Archiv-Zapon, in Korrcspondenzblatt des Gesamtvereins der deutschen Geschichts- and Altertumsvereine no. 3, 1904. Vergl. ook: Tijdschr. v. boek- en bibliotheekwezen, I, 1903, blz. 69—85; „N. Rottend.
Courant”, 25 Juli 1905, 1ste bl. B: Zieke handschriften.
Zaporegen
kozakken van de Zwarte zee, voorheen wonende bij de watervallen van de Dnjepr; in 1775 naar hun tegenwoordige woonplaats aan de oevers der Koeban verplaatst.