Gepubliceerd op 14-03-2021

Wisjnoe

betekenis & definitie

de 2e persoon in de laat-indischeTrimoêrti, het zinnebeeld van de behoudende kracht der godheid, na Brahma hare 2e emanatie, doch volgens de meer wijsgeerig getinte brahmaansche stelsels een en hetzelfde wezen met den hoogsten Geest, het begin en het. einde aller dingen, in welks schoot het heelal berust. Als Narajana, d. i. als de het water bewegende geest, drijft hij op het blad van den indischen vijgenboom, of ook op de wereldslang Qêsja, slapend en den grooten teen van zijn eenen voet in den mond houdend, hetgeen sommigen willen dat de eeuwigheid beteekenen moet.

Hij brengt den regelmatigen, aan wetten gebonden gang der natuur voort,, en krachtens dien groeit uit zijn navel da lotusbloem, en in deze ontstaat Brahma, de scheppende kracht, die naar het beeld der in W.’s schoot besloten wereld het heelal te voorschijn brengt. Voornamelijk betreffen de mythen of fabelverhalen, die W. tot onderwerp hebben, zijn awatara’s of verlichamelijkingen, waarvan men er 10 telt. In de eerste dier awatara’s, Matsja-awatara geheet en, verschijnt W. als visch, om de weinige vrome menschen uit den allen verdervenden zondvloed te redden. De tweede, Katsjapa- of Koêrma-awatara, gebeurt bij de bereiding van het amrita. De goeden en boozen leven nog in vreedzame vereeniging en verbinden zich tot bereiding van het amrita. Na duizendjarig omroeren der melkzee, dreigt de berg Mandara weg te zinken; dit ziende ondersteunt W. dien in de gedaante eener schildpad, en het werk wordt voleindigd, doch nu begint ook de tweedracht, en de demonen worden vijanden der góden.

De reus Hiranjaksja had na het verjagen van góden en van menschen de wereld tot zich in den afgrond getrokken. W. moest daarom in de 3de of Waraha-awatara nederdalen en nam de gedaante van een wild zwijn aan, steeg in de zee en maakte haar door zijn adem troebel. Hiranjaksja rees hierop uit de diepte en sloeg met een knods naar het zwijn, maar W. ontweek den slag en hief de aarde met zijn tanden opwaarts, na als manleeuw Narasinha den reus verscheurd te hebben, welke gedaanteverwisseling, die met de vorige samenhangt, de 4de of Narasinha-awatara uitmaakt. In de 5de, de Wamana-awatara, overwint hij, als dwerg Wamana, den door zijn macht zelfs voor de góden gevaarlijken reus Bali. Als Paragoerama deemoedigt W., in de 6de, de al te trotsch geworden kaste der oorlogslieden en hergeeft de heerschappij aan de Brahmanen. In de 7de verwint hij, als Barna, den dwingeland Rawana, beheerscher van Ceylon.

In de 8ste awatara zuivert W. als Krisjna de aarde van de demonische reuzen, die de menschen kwellen. In de 9de awatara en het begin der 4de wereldeeuw verschijnt hij als Boeddha. De 10de awatara, de Kalkiawatara, moet nog komen. Wanneer de tegenwoordige, d. i. de 4de wereldeeuw, op 780 jaren na ten einde geloopen zal zijn, zal een goddelooze koning uit den stam der Qoêdra’s het bewind voeren. Hij zal een vromen brahmaan, die hem niet aanbidden wil, ter dood doen brengen. Alsdan echter zal de aarde zich verheffen en openen.

Uit haar zal W., als Kalki, op een wit, gevleugeld paard te voorschijn komen, in de eene hand een vlammend zwaard dragend, waarmede hij al de goddeloozen verdelgen zal. Hierop heerssht hij zelf 80 jaren lang, voert overal deugd en godsdienst weder in en ook zijn opvolgers doen dit na hem. Volgens een andere lezing staat in den hemel een wit, gevleugeld paard, Kalkin, een awatara van W.; het rust op 3 beenen en heft het vierde, den rechter voorpoot, in de hoogte. Als nu echter, tegen het eind van de 4de eeuw, het booze allerwege de overhand heeft, zal het den vierden poot op de aarde zetten en deze in den afgrond neerdrukken. Op deze wijs gebeurt dan de ondergang der wereld en van al het kwade, doch na haar herstel begint de eerste gelukkige wereldeeuw, de Satjajoega, opnieuw. Behalve de hierboven vermelde vindt men nog van eenige andere awatara’s van W. gewag gemaakt, b.v. van zijn verschijning als de wijze Narada, enz.

In de indische tijdrekening wordt de geheele levensduur van W. als 8640 X 30 X 12 X 100; dus als 311.040.000 aangegeven. W.’s bijnamen zijn ontelbaar. In Indië heeft men zelfs een opzettelijk geschreven werk Sahasranama (de 1000 namen van W.). De eerste naam is Narajana, watergeest; een der meest gewone is Hari, de gele; als Krisjna heet hij o. a. Kegawa, de schoongetakte; Madhawa, als gemaal der Laksjmi; Poendarikaksja, de lotusoogige; Gowinda, de herder; Qauri. Als hoogste oorspronkelijk wezen voert hij bij zijne vereerders de namen Bhagawat, Djagannath.

Afgebeeld wordt hij met een driedubbele kroon, als beheerscher van aarde, zee en hemel; aan den hals draagt hij den diamant Kaustubhamani, in de ooren robijnen, en het lijf is met een goudkleurig gewaad bedekt. Het dier, waarop hij rijdt, is de'vogel Garoeda; zijn meest gewone zinnebeeld, als water, in een met een der punten naar beneden gerichten driehoek, of een perpendiculaire linie, die echter in een horizontale veranderd wordt, wanneer hij de lucht verbeelden moet. Tot zijn attributen behooren de lotusbloem, de zeemossel gankha, de boog sarngga, de knods gada en het tjakra of sudargana. Dit laatste is een schijf of ring, gevormd uit het stralenhaar van Soêrja, den zonnegod. W.’s gemalin is Qrï of Laksjmi, de godin der schoonheid en der fortuin. Zijn paradijs op den berg Mêru is waikoentha, het hoogste, naastgelegen bij de woonplaats van Brahma.

< >