Gepubliceerd op 14-03-2021

Windesheim

betekenis & definitie

naam van het beroemde klooster der reguliere kanunniken van den H. Augustinus, bij Zwolle, in 1386 gesticht na den dood van Geert Groote (zie Groote) door de broeders van het gemeene leven onder leiding van Flor.

Radewijns (zie Radewijns). In 1387 werd het klooster ingewijd door Hub. Schenck, wijbisschop van Utrecht, nadat het onder aanmoediging van Floris van Wevelinkhoven, bisschop van Utrecht, met uitgestrekte goederen was begiftigd. Vanuit Windesheim werden spoedig andere kloosters opgericht te Arnhem, Hoorn en te Eemstein bij Dordrecht, en deze vier kloosters gingen gezamenlijk over tot de vorming van het z.g.n. Kapittel (d. i. kloostervereeniging of Congregatie) van W., dat in 1395 door paus Bonifacius IX officieel werd goedgekeurd. Weldra ontstonden in Nederland tal van andere kloosters, met name op den Agnietenberg bij Zwolle (1412), waar Thomas van Kempen leefde en stierf, te Utrecht, Deventer, Zwolle, Amersfoort, Delft, Hattem, Doesburg, Gouda, Groningen, Harderwijk enz.

Zelfs breidde het kapittel van W. zich uit over België, Duitschland en Frankrijk tot in Italië en Sicilië, wel niet zoozeer door het stichten van nieuwe kloosters, maar meer doordat reeds bestaande kloostergemeenten, zich beijverend om de vervallen tucht te herstellen, tot het kapittel van W. toetraden, en aldus den kloosterregel der reguliere kanunniken aannamen. Ook tal van vrouwenkloosters werden gesticht of traden toe, onder welke het voornaamste was dat van Diepenveen in Overijsel. In het midden der 15de eeuw had de invloed van W. zich zoo sterk uitgebreid, dat niet minder dan 86 mannenen 16 vrouwenkloosters tot het kapittel waren toegetreden, en aldus een strengeren kloostertucht hadden ingevoerd. Zoodra een klooster zich wenschte aan te sluiten (soms werden zij daartoe door den bissehop van het dioecees waarin zij lagen gedwongen), werden twee of meer voorbeeldige kloosterlingen uit reeds aangesloten kloosters daarheen gezonden, om de hervorming der tucht te leiden en of tijdelijk of voor altijd de kloostergemeente te besturen. In dit opzicht was vooral de Windesheimer Johan Busch (overl. omstr. 1480) een der voornaamste steunpilaren van W. Hij hervormde persoonlijk 43 kloosters en heeft de merkwaardige lotgevallen welke hij daarbij ondervonden heeft, op naïeve en aanschouwelijke wijze verhaald in zijn Chronicon Windeshemense en Llber de reformatione (ed.

Grube, Halle 1886), welke werken tegelijk zeer interessante bronnen zijn voor de Nederlandsche cultuurgeschiedenis der 15de eeuw. Langzamerhand begon de glorie van W. te zinken. Het klooster zelf te W. viel onder de gewelddaden der z.g.n. Hervormers. In 1572 werden op last van den magistraat van Zwolle de altaren afgebroken, daarna werden in 1577 de goederen onteigend door de Staten van Overijssel en eindelijk werd in 1581 de kloostergemeente officieel opgeheven. De laatste prior Walter van Wenchem stierf in 1573 en zijn opvolger, Marcellus Lentius (overl. 1603), noemde zich nog wel prior van W., doch heeft nooit aldaar geresideerd.Bij den ondergang van het klooster te W. bleef evenwel het kapittel (de kloostervereeniging) van W. voortbestaan. Daar echter de waardigheid van prior van W., waaraan tegelijkertijd die van prior superior van het kapittel van W. verbonden was, had opgehouden te bestaan, werd er in 1573 met pauselijke toestemming een andere organisatie ontworpen. Aan het hoofd kwam te staan een prior generalis, die gekozen moest worden uit de prioren van een der aangesloten kloosters. Onder dezen vorm van bestuur bleef het kapittel van W. nog bijna 200 jaren voortbestaan, doch het getal kloosters verminderde langzamerhand, hetzij door invloeden van buiten (secularisatie, opheffing, verwoesting), hetzij — ofschoon zelden — door inwendige oorzaken, nl. bij gebrek aan nieuwe leden en door verval van tucht. In het begin der 19e eeuw ging eindelijk het geheele kapittel van W. ten gronde door de groote secularisatie van kerkelijke goederen onder Napoleon e. a. De laatste der 25 generaal-prioren, welke elkaar sedert 1573 waren opgevolgd, was Constantinus Belling (1786—1807), overl. te Goslar (1807).

Het laatste klooster was dat van Frenswegen bij Nordhorn in Bentheim, dat in 1809 formeel werd opgeheven, doch dat nog tot 1843 door eenige kanunniken werd bewoond. Thans ligt het bijna in puin.

In de kerkelijke geschiedenis van Nederland bekleedt W. een roemvolle plaats. Schrijvers van iedere gezindte, onder welke de beide grootmeesters der Nederl. kerkgeschiedenis W. Moll en J. G. R. Acquoy een eerste plaats innemen, waardeeren ten volle niet alleen den godsdienstigen en zedelijk verheffenden geest van zoovele kloosterlingen van W., maar vooral ook hun ontzaglijken invloed op de geheele middeleeuwsche cultuur in Nederland.

De kloosters van W. oefenden in de landstreek waar zij lagen een weldadigen invloed uit zoowel onder sociaal als onder zedelijk opzicht. Maar vooral heeft de wetenschap veel aan W. te danken, daar een der voornaamste bezigheden der kloosterlingen was, het schrijven en afschrijven van boeken. Ieder klooster, vooral hier in Nederland, had een betrekkelijk rijke bibliotheek, waarin tal van prachtig bewerkte handschriften te vinden waren. De grootste bibliotheken bestonden te Windesheim, Frenswegen en Utrecht. Van de eerste twee is bijna niets meer over; de derde is nog bijna geheel aanwezig in de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht. Overigens treft men in al onze openbare bibliotheken tal van handschriften aan, afkomstig uit Windesheimsche kloosters.

Ter kenschetsing van den ascetischen geest der Windesheimers is het genoeg erop te wijzen, dat in hun milieu de wereldberoemde ,,Navolging van Christus” van Thomas van Kempen (zie ald.) is ontstaan. Toch valt het niet te ontkennen, dat hier en daar ook ziekelijke verschijnselen, ofschoon slechts sporadisch, waarneembaar zijn, zoo bijv. het overdreven geloof aan wonderen en visioenen, en een neiging tot een soort quietisme, waartoe de hoogere mystiek reeds van nature aanleiding geeft In hoever deze factor heeft bijgedragen tot het verval van W., is nog niet onderzocht. De litteratuur over W. is ontzaglijk uitgebreid. De twee klassieke bronnen zijn nog steeds de Kerkgeschiedenis van Nederl. vóór de Hervorming, van W. Moll (5 banden met register, Arnh. 1864—Utr. 1871) en het onovertroffen werk van J. G.

R. Aequoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed (3 dln., Utr. 1875—80). Wat over W. daarna verschenen is, vindt men aangegeven in de Kroniek van het Fraterhuis te Zwolle, welke thans (1906) ter perse is en bewerkt wordt door Dr. Mich. Schoengen voor de publicaties van het Historisch Genootschap te Utrecht.

< >