engelsch geestelijke en staatkundige, geb. te Reading 1573, overl. 1645, was kapelaan bij verschillende voorname personen, eindelijk van koning Jacobus I. In 1633 werd hij benoemd tot aartsbisschop van Canterbury, nadat Karel I hem in 1627 tot lid van zijn geheimen raad en in 1628 tot bisschop van Londen had bevorderd.
Van nu af aan was L/s streven gericht tegen de Presbyterianen en Puriteinen en trachtte hij door alle mogelijke middelen de anglikaansche kerk het overwicht te hergeven dat deze in de voorgaande eeuw had bezeten. De tegenstand welke hij hierbij ondervond, vooral van de zijde der Schotten, werd sterker naarmate hij heftiger optrad en toen het parlement in 1640 tegenover den koning een zeer sterke stelling had ingenomen, stelde het L. in staat van beschuldiging. Hij werd in den Tower opgesloten en na een proces van vijf jaar ter dood veroordeeld, welk vonnis werd uitgevoerd, niettegenstaande de koning hem genade schonk. Hij liet verschillende geschriften na van theologischen en historischen aard.