engelsch wijsgeer, 8 Maart 1788 te Glasgow geb., werd in 1821 hoogleeraar in de geschiedenis aan de Edinburgsche universiteit en vestigde zijn naam door eene reeks van verhandelingen in de „Edinburgh Review” van 1829—32, die later gezamenlijk verschenen onder den titel: Discussions on philosophy and literature, education and university reform (Edinb. 1852). Dientengevolge werd hem in 1836 de leerstoel der logica en metaphysica opgedragen, welke wetenschappen door hem in Schotland een nieuw leven ontvingen.
De philosophische schriften van Reid deed hij in 1846 het licht zien. De dood verhinderde hem om de werken van Stewart eveneens uit te geven, waarmede hij in 1854 een begin had gemaakt. Hij overl. 6 Mei 1856. H.’s Ijectures on metaphysics and logic werden door Mansel en Veitch uitgegeven (4 dln., Edinb. en Lond. 1859—63). Eene kritiek van zijne wijsgeerige beschouwingen gaf Mill in Examination of sir Will. LL.’s philosophy (Lond. 1865). H. bevruchtte de tradities der schotsche school, waartoe hij zichzelf rekende, met de invloeden der duitsche philosophie, voornamelijk van Kant en Fichte.