Gepubliceerd op 23-02-2021

Willem jacobs hofdijk

betekenis & definitie

nederlandsch schrijver en dichter, geb. 27 Juni 1816 te Alkmaar, werd opgevoed door zijn moeder Margaretha van Thuil (zijn vader stierf reeds in 1817), was eerst zilversmid, daarna onderwijzer, kreeg als jonkman de betrekking van klerk ter stedelijke secretarie te Alkmaar (1839) en legde zich, hoewel hij reeds vroeg onder stoffelijke zorgen gebukt ging, in zijn vrije uren op teekenen, schilderen en de letteren toe. In 1851 wist van Lennep, curator aan het stedelijk gymnasium te Amsterdam, H. te doen benoemen tot leeraar in de vaderlandsche geschiedenis en letterkunde; hierdoor in betere omstandigheden gekomen, huwde hij kort daarop met de begaafde Helena Johanna Ukena, die reeds een belangrijken invloed had uitgeoefend op zijn ontwikkeling als mensch en als dichter, en aan wier nagedachtenis zijn Helene toegewijd is; zij stierf reeds in 1852.

Hij bekleedde zijn functie te Amsterd. tot 1886, vestigde zich in Mei 1888 te Arnhem, en overl. hier op 29 Aug. van dat jaar. Voornaamste geschriften: proza: Be kloosterorden in Nederland (histor. onderz. en geschetst, met platen van D. v. d. Keilen Jr., Haarl. 1862), Een vrede van driehonderd jaren (histor. monographie, Amst. 1859), Geschiedenis der Nederl. Letterkunde voor gymnasten en zelfonderricht (Amst. 1853—56, 5de dr„ ald. 1872), Merkw. kasteden in Nederland (6 dln., Amst. 1854— 60, met J. van Lennep), Het Ned. volk, <je schetst in de verschillende tijdperken zijner ontwikkeling (ald. 1856, 2de dr. 1872), Historische landschappen (Haarl. 1858, 2de dr. Amst. 1873), Ons voorgeslacht (6 dln., Haarl. 1858— 62, 2de dr., Leid. 1875), Schets van de geschied, d. Nederlanden (opgehelderd met afbeeldingen, Amst. 1857), Oranje en zijn keurvendel, in 1572 (Utr. 1863, gewijzigde herdr. in 2 dln., Leid. 1874), Geschiedenis der Kennemer vrijbuiters (Amst. 1865), Geschiedenis des Nederl. volks (ald. 1865), Vóór 300 jaren (hist. herinnering, Utr. 1865), Schets van de geschiedenis der Nederlanden (2de dr., Amst. 1867, 3de dr., Leid. 1876), De heilige strijd (Neêrlands vrijheidsoorlog aan Neêrlands volk verhaald, Tiel 1872), De triomf der piraten (een feestgave bij Neêrlands 3de jubilé, 1ste, 2de en 3de dr., Amst. 1872), Een gekroonde sluipmoordenaar (Utr. 1870), Brielles gedenkdag (Brielle 1870), Alcmaria victrix (Amst. en Alkm. 1873), Leydens wee en zegepraal (Leid. 1874), Gedenkb. van de feestviering der 25jarige Heg. van Z.

M. Honing Willem den Derde (Haarl. 1875), Lauwerbladen uit Neêrlands gloriekrans (’s-Hage 1875) enz.; poëzie: Bosamunde (romantisch dichtstuk, Amst. 1839), Egmond in 1004 en 1021 (Alkm. 1840), De bruidsdans (een lied van den minstreel van Kennemerland, ald. 1842), De jonker van Brederode (Amst. 1849), Kunstenaarsydille (ald. 1849), Kennemerland (balladen, 2 dln., ald. 1850—52, 2de dr., 2 dln., Leid. 1853, 3de dr., Maassl. 1876), Griffo de Saliër (dram. ged., Haarl. 1851, 2de dr., ald. 1856), Theda (Amst. 1854), Aeddon (episch gedicht, Delft 1852), Helene (episch gedicht, Amst. 1855, 2de dr. 1860), Verspreide gedichten (2 dln., ald. 1860), Vondel gekroond (lyrisch dramat. gedicht, ald. 1858), Zuid en noord (ald. 1861), Een echo uit 1573 (Utr. 1865), Kennemer legenden (gedramatiseerd, Amst. 1865), De vrouw van den vrijbuiter (hist. drama, 1573, ald. 1867), Romantische poëzy (ald. 1867), Een boze eed (drama, ald. 1867), De gesluierde wichelares (1868), Alkmaars beleg (hist. drama, ald. 1860), De bloem der u-aereld (drama, ald. 1854), Een kroon op drie eeuwen (lyr. dram. ged., ald. 1874), Malven en Asters (1880); verder bijdragen in „Aurora”, waarvan hij redacteur was, en in andere periodieken; met P. J. Andriessen: Panorama van Neêrlands verleden (Deventer 1875—81). H. behoort tot de eerste periode der nederlandsche romantiek. Zijn werken munten uit door een nobel, dikwijls forsch opbruisend gevoel.

Aanvankelijk als dichter opgetreden, ontwikkelde hij zich later als prozaschrijver, en in beide openbaarde hij hetzelfde talent. Als historisch en romantisch landschapschilder is hij nog door geen Nederlander overtroffen; vooral zijn epische gedichten, Aeddon en Helene, bevatten schitterende bladzijden; „H. verstaat al de geheimen der nederlandsche wouden, hij heeft woorden voor al de voorjaars- en najaarstinten; hij teekent het glansloos geel van het hangend lindeloof en het vale groen der elzen; hij teekent den morgennevel van zilverglans, de takken waaraan de mistdrop hangt, kleurend bij het doorbreken van den dag” (J. ten Brink).Wegens zijn voorliefde voor de kennemerlandsche legenden en de kennemerlandsche natuur heeft hij den bijnaam gekregen van „minstreel van Kennemerland”.

< >