nederl. philosoof en wiskundige, geb. 27 Sept. 1688 te ’s Hertogenbosch, studeerde te Leiden in de rechten, legde zich tevens toe op de wisen natuurkundige wetenschappen, en gaf, nauwelijks 19 jaren oud, eene Proeve over de doorzigtkunde in het licht, door Bernouilli zeer geprezen. Tot doctor in de beide rechten bevorderd, vestigde hij zich te ’s Hage en ondernam in 1713 met andere jonge geleerden de uitgave van een maandschrift: „Journal littéraire”, waarin hij vele belangrijke bijdragen leverde.
Ook werkte hij mede aan het bekende Chef dyoeuvre d’un inconnu, onder den naam van X. of Ixixius. In 1715 ging hij als gezantschapssecretaris naar Londen, waar hij met de leer van Newton bekend raakte en als lid der Koninkl. Academie van Wetenschappen aangenomen werd. Zijn beroep tot hoogleeraar in de sterren- en wiskunde te Leiden in 1717 vestigde zijn positie in de maatschappij; hij aanvaardde deze betrekking met een rede: De Matheseos in omnibus scientiis praecipue in physicis usu, nee non de Astronomiae perfectione ex physica haurienda. Hij legde zich met ijver toe op Newton’s wijsbegeerte, die hij in al hare bijzonderheden ontvouwde voor zijne leerlingen, alsmede in een geschrift: Physices elementa mqthern. etc. sive introductio ad philosophiam Newtonianam. L.
B. 1720, in 1725 en 1742 herdrukt. In 1730 werd hem het onderwijs der burgerlijke en krijgsbouwkunde in de nederl. taal opgedragen en in 1734 de leerstoel in de wijsbegeerte, dien hij aanvaardde met eene rede: De vera et nunquam vituperata philosophia. Zijn nagelaten werken zijn door J. N. S. Allamand uitgegeven, onder den titel: Oeuvres philos. et mathematiques de G.
J. sy Gravesande avec Vhist. die la vie et des écrits de Vanteur, Amst. 1774 in 4to 2 vol. Hij heeft groote verdiensten omtrent de proefondervindelijke natuurkunde, bepaalde nauwkeuriger de wetten der veerkracht van vaste lichamen, en vond een werktuig uit tot het nemen van proeven tot nadere kennis der schuinsche weerkaatsing.