Gepubliceerd op 20-01-2021

Wilhelm friedrich otto von borries

betekenis & definitie

(graaf) Hannoversch staatsman, geb. 30 Juli 1802 te Doruin, bekleedde eerst enkele posten als rechtsgeleerde, kreeg in het kabinet-Schele in 1851 de portefeuille van binnenland, werd tegelijkertijd tot lid der Eerste kamer benoemd, moest wegens tweespalt met zijn meer vooruitstrevende collega’s 10 April 1852 aftreden, kwam in 1855 andermaal aan het hoofd van binnenland, en werd alsnu de ziel der reactie tegen de grondwet van 5 Sept. 1848; na een rede in de Tweede kamer in April 1860 gehouden, waarin hij onder meer zeide, dat de duitsche vorsten met alle ten dienst staande middelen elk voor zich hunne souvereiniteit moesten zoeken te bewaren, ten volle ook gerechtigd waren, desnoods bij onderlinge conflicten bij buitenlandsche mogendheden hulp te zoeken, werd hij door koning Georg in den gravenstand verheven, hoewel geheel Duitschland deze rede af keurde. Tijdens de woelingen omtrent de invoering van een orthodoxe landskathechismus werd B. 22 Aug. 1862 ontslagen.

Bij de inlijving van Hannover werd B. in het pruisische Heerenhuis beroepen. Hij overleed 14 Mei 1883 te Celle.

< >