italiaansch dichter, geb. 19 Febr. 1754 bij Fusignano niet ver van Ravenna, studeerde te Ferrara, ging 1778 naar Rome, werd secretaris van vorst Luigi Braschi en dichtte het treurspel Aristodemo, dat 1787 met groot succes te Rome werd opgevoerd; 1788 trad hij met een tweede treurspel, Galeotto Manfredo, op. In 1793 werd Hugo Basseville, gezantschapssecretaris der fransche republiek in Napels, door het volk vermoord; deze gebeurtenis en de terechtstelling van Lodewijk XVI zetten M. tot zijn Basviltiana aan, een poëtische kroniek van dien tijd in den stijl van Dante, waarvan in Aug. 1793 de eerste vier zangen verschenen.
Later werd M. de officiëele lofdichter van Napoleon I, die hem als secretaris der cisalpijnsche republiek in Milaan aanstelde. Tijdens zijn verblijf te Parijs, waar hij een plaats aan het Collège de France kreeg, voltooide hij het treurspel Gaio Gracco en begon een grooter gedicht in den stijl van Dante op den dood van den wiskundige en dichter Lorenzo Mascheroni (overl. 1800). Na zijn terugkeer wijdde hij eerst in Pavia als professor der welsprekendheid, vervolgens in Milaan als keizerlijk hofdichter, eindelijk, na de kroning van Napoleon, als geschiedschrijver van het koninkrijk Italië, zijn pen aan de verheerlijking des keizers. Na het herstel der oostenrijksche heerschappij behield hij alleen het professoraat en gaf nu aan zijn lofzangen een andere wending. Hij overleed 13 Oct. 1828 te Milaan. Belangrijker dan deze gedichten zijn z’n verdiensten ten opzichte van Dante.
Hij schreef een ital. woordenboek, dat door zijn te zamen met Giulio Perticari gevoerden strijd tegen de pedanterie der „Crusca” in ’t leven werd geroepen: Proposta di alcune correzioni ed aggiunte al vocabolario della Crusca (1817—26); voorts een vertaling van Homerus, het eenige groote werk, dat hij voltooide. De beste uitgaven zijner Opere zijn de milaansche (6 dln., 1839) en de florentijnsche (Prose e poesie, 5 dln., 1817).