Het gebruik van machinerieën neemt sterk toe. Er waren in werking in ons land gemiddeld tusschen 1891—1900: zaaiwerktuigen 3495 (in 1900 : 4235), graanmaaimachines 243 (318), grasmaaimachines 806 (1036), dorschmachines door paarden gedreven 7357 (9710), melkcentrifuges voor handbeweging 787 (2092), idem voor dierenbeweging 21 (37), idem voor stoombeweging 363 (680), idem voor gas of electriciteit 7 (18).
Uit tal van feiten blijkt de verhoogde produktiviteit van den landbouw. De opbrengst per hektare steeg van: gemiddelde 1886—90: tarwe 24.4 h.1. (in 1901: 27.4 h.1.), rogge 19.7 (23.2) , wintergerst 40.5 (39.5), zomergerst 30.3 (34.2) , haver 39.7 (48.1), aardappelen 147 (215), suikerbieten 24.098 k.g. (36.965 k.g.), vlas 489 (644).
Terwijl de landbouwende bevolking van 1889 —99 met 8½ % vermeerderde, steeg de produktie van eenige der hoofdgewassen in 10 jaar tijds:
1881/1890 1891/1900
gemiddeld: gemiddeld:
Rogge van 3.857.000 op 4.369.000 h.l.
Haver „ 4.466.000 „ 5.566.000 „
Suikerbieten „ 506.387.000 „ 195993000 kg.
Boonen „ 803.000 „ 821000 h.l.
Erwten „ 495.000 „ 599.000 „
De oppervlakte, door de voornaamste cultuurplanten ingenomen, was in 1903 als volgt: 215.790 H.A. winterrogge, 137.500 H.A. haver, 22.909 H.A. wintergerst, 9100 H.A. zomergerst, 52.141 H.A. wintertarwe, 12.800 H.A. zomertarwe, 23.900 H.A. boekweit, 30.590 H.A. erwten, 27.500 H.A. stamboonen, 14.500 H.A. vlas, 3258 H.A. koolzaad, 5300 H.A. karwijzaad, 151.600 H.A. aardappelen, 39.692 H.A. suikerbieten, 16.800 H.A. mangelwortels, 4500 H.A. koolrapen en knollen, 4300 H.A. gele wortelen, 2800 H.A. uien, 44.500 H.A. klaver, 3800 H.A. lucerne.
Literatuur: Dr. H. Blink, Nederland en zijn bewoners (3 dln., 1892), Dr. H. Blink, Tegenwoordige staat van Nederland (1 dl., 1897).
Bevolking
N. had op 1 Jan. 1902 een bevolking van 5.263.267 zielen, over de provinciën verdeeld als volgt:
oppervl. km,2 inw.
Noord-Brabant 5128.32 566.550
Gelderland 5080.97 580.724
Zuid-Holland 3021.63 1.194.463
Noord-Holland 2769.80 1.001.800
Zeeland 1784.06 219.834
Utrecht 1384.02 259.834
Friesland 3320.44 345.004
Overijsel 3345.15 343.924
Groningen 2297.60 305.781
Drenthe 2662.68 153.281
Limburg 2204.26 292072.
Bij de laatste algemeene volkstelling, 31 Dec. 1899, bedroeg het aantal inw. 5.104.137 (2.520,602 mannen, 2.583.535 vrouwen). Daarvan woonde 36.7 % in de 24 gemeenten met meer dan 20.000 inw. 52.729 personen (27.863' mannen, 24.866 vrouwen) waren van een andere nationaliteit; daaronder waren bijna 32.000 Duitschers en bijna 15.000 Belgen. Veel aanzienlijker dan het getal vreemdelingen die in Nederland gevestigd zijn, is omgekeerd het aantal Nederlanders die in het buitenland wonen. Bij de volkstellingen in het buitenland vindt men hieromtrent de volgende gegevens. Er woonden in: Duitschland (1900) 88.053, België (1900) 56.306, Frankrijk (1896) 7089, Italië (1900) 173, Vereen. Staten van N.Amerika (1900) 10.431, Ned.-Indië (1900) 10.996 personen die in Nederland geboren waren.
Het nederlandsche volkskarakter, zooals het zich in zijn volksgeschiedenis vertoont, draagt een overwegend germaanschen stempel, al onderscheidt het zich door eene sterke menging van internationalen aard, het gevolg van de ligging des lands op de grens van Germanië en Gallië en te midden van drie groote landen, ook van zijne aardrijkskundige positie aan den mond der groote rivieren, waardoor de bevolking als van zelf was aangewezen op handel, zeevaart en verkeer, eindelijk van den herhaaldelijk krachtigen invloed der fransche beschaving. Deze invloed is reeds in de 13de eeuw op het gebied van letteren en bestuur, vooral in Holland en Zeeland, duidelijk merkbaar en onder het uit het fransche koningshuis gesproten bourgondische geslacht niet minder aanzienlijk, terwijl in de 16de en 17de eeuw behalve den algemeenen over geheel Europa werkzamen invloed van den franschen geest, die ook in de 18de en in het grootste deel der 19de eeuw nog voortwerkte, de immigratie van fransche of belgisch-fransche elementen in de steden der Republiek in dezelfde richting werkte; de „fransche tijd” van 1795 tot 1813 bracht ook in wetgeving en staatsbestuur opnieuw fransche elementen aan, waardoor de historisch-nationale zelfs op den achtergrond werden geschoven en een kloof in de volkshistorie dreigde te ontstaan. Engelsche invloeden deden zich in de 18de eeuw onder de regeerende klasse vrij sterk gevoelen ten gevolge van het nauwe verbond met Engeland sedert Willem III; in de 19de eeuw werkten zij vooral op economisch gebied, daar Engeland het land der nieuwe machine-industrie was, maar ook op dat van de staatsinstellingen, daar Engeland als het model eener constitutioneele monarchie gold; op dat der letteren, nu ook de engelsche literatuur een wereldliteratuur was geworden, eindelijk op dat der opvoeding, daar vooral op het eind der 19de eeuw de engelsche lichaamsoefeningen (sport) algemeenen ingang vonden. Duitsche invloeden werkten vooral op het gebied van onderwijs en wetenschap, welker bloei in Duitschland in de 19de eeuw zich krachtig deed gelden; op het eind der eeuw ook op het gebied van industrie en handel na de opkomst daarvan in het nieuwe duitsche rijk van 1871, jegens hetwelk het land in vele opzichten, na aanvankelijke vrees voor eigen zelfstandigheid, allengs grooter vertrouwen toonde; eene aanzienlijke immigratie van duitsche elementen in de groote steden ging daarmede gepaard, eerst in het vak der manufacturen, later op ieder terrein van handel en industrie. Voegt men daarbij de sedert het laatste kwart der 19de eeuw zoo gemakkelijk geworden verbinding met de bezittingen in Oost-Indië, waardoor een aanhoudende bloedmenging met javaanscheen maleische elementen ontstond, dan is het. duidelijk, dat de nederlandsche natie op den duur een internationaal karakter gaat vertoonen, ten gevolge waarvan de nationale neigingen en gewoonten allengs een sterke wijziging ondervonden.
Toch is in den Nederlander van den tegenwoordigen tijd nog veel overgebleven van den. ouden Hollander der 17de en 18de eeuw. De taaie volharding, de weinig speculatieve en meer op het praktische gerichte nuchtere geest, waardoor deze laatste zich onderscheidde, de langzame kalmte, waardoor hij de verwondering van andere natiën opwekte, zijn eenvoud en afkeer van overdrijving, zijn zucht, vooral naar persoonlijke vrijheid en persoonlijke zelfstandigheid zijn nog altijd niet geheel verdwenen evenmin als zijn neiging tot kerkelijke twisten, tot theologische disputen, waarvan de 16de en 17de eeuw zooveel voorbeelden dpleveren. Zijne eertijds ruwe zeden en gewoonten, die van ouds de eigenaardigheden vertoonden van een volk van visschers, en matrozen en onder den overwegenden invloed van Holland sedert de 16de eeuw op de overigegewesten allengs het gansche volkswezen der Republiek doortrokken, hebben nog altijd sporen achtergelaten, al is veel ervan verdwenen onder den gelijkmakenden geest der moderne beschaving, die allengs ook tot de onderste lagen der bevolking doordrong. De neiging tot dronkenschap, in vroeger eeuwen, zich uitend in het overdadig gebruik van bier, den oud-germaanschen volksdrank, en wijn, later tot diep in de 19de eeuw in dat van den sedert omstreeks 1700 inheemsch geworden jenever, begint aanzienlijk af te nemen, dank zij den invloed van de nieuwere denkbeelden van matigheid op dit gebied. De bijzondere kleederdracht, waardoor menig deel onzer gewesten zieh onderscheidde, is bijna geheel verdwenen en hoofdzakelijk nog alleen terug te vinden in afgelegen streken, of behouden gebleven als curiositeit, ook wel als middel van bestaan met het oog op devreemde en inlandsche belangstellenden.
Het meest op den voorgrond tredende in het nederlandsche volkskarakter ook van den nieuweren tijd is de neiging tot het zakelijke, het reëele, dat zich van ouds ook in de nederlandsche kunst en de nederlandsche wetenschap niet heeft verloochend. Daardoor blijft het nederlandsche volk geschikt voor de taak eener handelsnatie, waartoe zijne aardrijkskundige ligging en zijne geschiktheid voor het internationaal verkeer in verband met zijne samenstelling en zijne geschiedenis het voorbestemd schijnen te hebben. Een gelukkig teeken is het in dit opzicht, dat op het laatst der 19de eeuw, aan het einde van een tijdperk van langzame herleving uit den stilstand der 18de en den bijna geheelen ondergang in het begin der 19de eeuw, de nederlandsche natie als. handels- en koloniseerende natie weder een aanzienlijken rang in de wereld inneemt. Onder staatsinstellingen, die de persoonlijke vrijheid en zelfstandigheid ten volle eerbiedigen, vasthoudend aan zijne historische traditiën, staat het nederlandsche volk bij den aanvang der 20ste eeuw gereed om, lettend op de teekenen der tijden, zijne taak in de wereldgeschiedenis voort te zetten onder leiding der geëerbiedigde vorstin uit het huis van Oranje-Nassau, in wie het zijne geschiedenis belichaamd ziet.
Middelen v. bestaan
Landbouw, tuinbouw, veeteelt, vischvangst, handel en nijverheid zijn ten allen tijde de natuurlijke hoofdmiddelen van bestaan van N. geweest Van deze hoofdgroepen van het bedrijfsleven is de industrie in velerlei opzicht nog achterlijk, hoewel zich betrekkelijk snel concentreerend. Over het geheel is het nederl. kapitaal het meest getraineerd op beursspel en speculatie.
De landbouw neemt bijna 26½ % van den nederl. bodem in beslag (zie boven, tabellen enz.). De voornaamste landbouwdistr. zijn Zeeland, Groningen, de Z.-Holl. eilanden, de Betuwe, het noordelijk deel van Friesland, het zuidelijk deel van Limburg, de Haarlemmermeerpolder, de Anna-Paulownapolder, de Zuidplaspolder en de veenkoloniën in Groningen, Drenthe, Overijssel en N.-Brabant.
Tuinbouw
De natuurlijke gesteldheid van den bodem in ons land gaf aanleiding dat zich hier reeds zeer spoedig een meer regelmatige tuinbouw ontwikkelde. Het moeten de monniken zijn geweest, die hiertoe den eersten stoot hebben gegeven. Op de gronden rondom hunne kloosters hielden zij zich bij voorkeur met het kweeken van moesgewassen, bloemen en planten onledig.
De oudste vorm van tuinbouw is de warmoezerij'. Het dagteekent van het laatst der 17de eeuw dat die in ons land eenigszins systematisch wordt gedreven. Het aanleggen van tuinen en parken ten platten lande werd eerst in het begin der 18de eeuw meer algemeen, terwijl het gebruik van broeibakken en trekkassen in de 19de eeuw ingang verkreeg.
Een bewijs dat de Hollandsche producten der tuinen reeds in de vroegste eeuwen zeer gezocht werden, levert de hoogleeraar J. A. Schultes in zijn werk: Anl. zum Studium der Botanik, in 1817 uitgegeven, als hij schrijft: „De Bataven zijn in den tuinbouw alle overige volken van het vasteland een halve eeuw vooruit”. Trouwens, reeds in 1762 werd een Hollander, Schuurmans Stekhoven, door den keizer van Duitschland naar Weenen ontboden „ten einde den tuinbouw aldaar op betere grondslagen te vestigen”.
Inzonderheid door de cultuur der zoogenaamde bloembollen in de omgeving van Haarlem heeft zich de roep van onzen tuinbouw verbreid. Oorspronkelijk ontvingen de Haarlemmers hunne bollen uit Vlaanderen, waar de geestelijken zich met deze cultuur bezighielden. Het kweeken slaagde echter hier te lande zoo goed, dat Holland Vlaanderen spoedig overvleugelde, en een levendtgen handel over geheel Europa in dit artikel verkreeg. De gansche duinstreek van Alkmaar tot Leiden wordt thans voor den kweek van bloembollen in beslag genomen, terwijl de uitvoer naar het buitenland zelfs in 1904 tot een waarde van 12 mill. is gestegen. In onze dagen staan Krelage en met hem de Roozen’s, de Bijvoeten en vele anderen in dezen tak van tuinbouw vooraan.
Ook in de warmoezerij heeft ons land recht van spreken. De Hollandsche groenten hadden reeds in vroegere eeuwen een groote vermaardheid en dit is zoo gebleven. Het zijn voornamelijk de kooien, wortelen, uien, komkommers en boonen die reeds lang door naburige landen van ons werden betrokken. Dat de uitvoer van beteekenis werd dagteekent echter van later tijd en zal wel verband houden met het gaandeweg verbeteren van de middelen van vervoer. Terwijl b.v. in 1820 de uitvoer uit de toen Vereenigde Nederlanden (alzoo met België) f 6000 bedroeg, was dit cijfer reeds in 1847 tot f 1.055.905 gestegen, waarvan voor Engeland alleen f 685.710. Toch beteekent dit nog weinig bij de cijfers die thans worden verkregen, namelijk voor 1900 f49.971.000, voor 1901 f51.987.000, en voor 1902 f 45.720.000. (Latere zijn nog niet bekend.) Volgens no. 2 van de „Verslagen en Mededeelingen”, in 1905 vanwege het departement Landbouw aan ons Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid uitgegeven, komt thans in Nederland een oppervlakte voor van 16.250 H.A. uitsluitend bestemd voor de teelt van groenten voor den handel, wat omstreeks 7000 H.A. meer is dan 10 jaar te voren.
Belangrijke culturen worden op de volgende plaatsen gevonden:
Van Bloemkool H.A. Glas vk. M.
Sloten 20
Koedijk 67
Broek 224
Loosduinen 40 20400
Berkel 20
Grootehroek 250
Oudkarspel 30
Paneras 15
Oegstgeest 56
Veur 20000
HoogkarspeL 18
N.-Scharwoude 100
St. Maarten 70
Vrijenban 45000
Venlo 20
Warmenliuizen 30
Z.-Scharwoude 80
Rijnsburg 57
Hof van Delft 19
Van andere Koolsoorten :
Grootebroek 80
Niedorp 150
N.-Scharwoude 160
Heer Hugowaard 410
Hensbroek 40
Warmenhuizen 160
Z.-Scharwoude 180
St. Maarten 70
Harenkarspel 550
Koedijk 180
Broek 230
Oegstgeest 90
Oudkarspel 400
St. Pancras 125
Noorddijk 20
St. Pieter 30
Bedum 25
Lichtenvoorde 20
Venlo 40
Beuningen 30
Naaldwijk 150
Beemster 20
’s Gravenzande 400
Loosduinen 100
Monster 400
Van Erwten en Boonen:
Sappemeer 26
Beverwijk 40
Ter Aar 250
Nieuwkuijk 50
Beemster 50
Wyk aan Duin 100
Alkemade 375
Vlijmen 120
Aalsmeer 25
Velsen 30
Berkel 20
Heemskerk 100
Loosduinen 40
Deurne 60
Woubrugge 25
Venlo 40
Van Asperges:
Loosduinen 25
Bergen op Zoom 70
Monster 40
Naaldwijk 15
’s Gravenzande 40
Van Aardbeien :
Aalsmeer 20
Heemskerk 94
Prinsenhage 40
Wijk aan Duin 70
Velsen 85
Monster 25
Naaldwijk 28
Rotterdam 45
Zwijndrecht 60
Van Uien:
Warmenhuizen 20
Rotterdam 33
Monster 46
’s Gravenzande 45
Naaldwijk 35
Van Wortelen:
Leeuwarderadeel