tripoli, een licht en week mineraal, droog en mager op het gevoel, niet aan de tong klevend, geelachtig of bruinwit van kleur, ook aschgrauw; het eerst gevonden in Tripolis, vandaar de naam; voorts in Bohemen, Tirol, Hongarije, Beieren, Frankrijk, Engeland enz. Het echte T. bestaat voornamelijk uit kiezelaarde met eenig ijzeroxyd en aluinaarde, en is een opeenhooping van kiezelpantsers van voorwereldlijke afgietseldiertjes.
Soortelijk gewicht 1.8—2.2. Is het grofpoederig of zandachtig, dan moet het eerst gezift en geslibd worden; het meeste T. uit den handel heeft deze bewerking al ondergaan. Het dient tot het polijsten van steen, glas, metaal enz. Om tot het poetsen van edelgesteenten gebruikt te worden, wordt het met zwavel gemengd. Dikwijls gaan andere stoffen onder den naam T. door, b.v. mergel, zoo ook de asch van sommige steenkolensoorten, b.v. van Boghead cannelcoal.