Hieronder verstaat men eene uit katoenen-, wollen- of zijden garen gebreide stof, welke om haar groote rekbaarheid en buigzaamheid gebruikt wordt tot het maken van verschillende kleedingstukken als ondergoederen, kousen, handschoenen, mutsen enz.
Het gebreide doek wordt op machines gevormd en onderscheidt zich van geweven stof doordat het bestaat uit onderling samenhangende lussen van één enkelen draad. Zulke lussen vormen mazen of steken, welke meer of minder dicht kunnen zijn. Fig. 1 toont de meest voorkomende der verschillende wijzen, waarop de draden door elkander zijn geslingerd. De bewerking bestaat in het vormen van lussen, welke door bijzonder daartoe ingerichte haaknaalden getrokken worden door de lussen van de voorafgaande mazenrij. Daartoe liggen in een horizontaal vlak zooveel haaknaalden (fig. 2) als er mazen in de breedte van het stuk moeten komen. Deze naalden bezitten buigzame haken a, die door een dalende plaat n (fig. 3b), kunnen worden neergedrukt in een groef b, zoodat ze daarna gesloten oogen vormen (zie gestippelde lijnen).
Tusschen iedere twee naalden bevindt zich nu eene z.g. platine p met hoek g en lip d. De lus van het reeds gevormde doek w hangt aanvankelijk achter de lip d.
Daarvóór legt men nu onder den hoek g een nieuwen draad f. die natuurlijk aan den zelfkant van het doek met het voorafgaande samenhangt, kruiselings over de naalden heen.
Hierop dalen de platinen p p p achtereenvolgens, zocdat zch tusschen de naalden lussen vormen (fig. 3a). Vervolgens schuiven de platinen uit naar links (fig. 3b), waardoor de nieuwgevormde lussen in de open haken schuiven en daarop, wordt, nadat de haken door de plaat n zijn dichtgedrukt, het reeds gevormde doek w over de gesloten haken naar links afgeschoven, en glijdt aan het uiteinde der naalden af, zoodat een nieuwe mazenrij is ontstaan. De persplaat n rijst nu weder, terwijl de platinen der nieuwe mazenrij naar rechts in den beginstand terugschuiven, waarop de bewerking zich herhaalt.
Ook maakt men veel gebruik van z.g. tongnaalden (fig. 4), die zoo gemaakt zijn,* dat zij door de reeds gevormde mazen heen steken, daarop den nieuwgelegden draad pakken en dezen achtereenvolgens in lussen door de bestaande mazen heentrekken. Hiertoe bezitten zij aan het uiteinde kleine haken d, met een scharnierende tong d, welke open ligt zooals in fig. 5c of den haak d tot een gesloten oog maakt zooals in .fig. 5d. Deze tongnaalden zijn in groeven eener naaldenplaat (fig. 5a) verticaal verschuifbaar en worden op hun plaats gehouden door een lijst c. Zij dragen het reeds gevormde doek, gaan op de rij af omhoog, waarbij de tongen openen, en dalen weder, waarbij de tongen siuiten. In den hoogsten stand (fig. 5f) legt een draadleider den draad onder de haken, die dezen : bij het dalen der naalden door de reeds gej vormde mazen trekken, waarbij' dan de tongen van zelf dichtslaan tot het overdekken der haken. Stijgen daarop de naalden weder om eenen nieuwen draad te pakken, zoo draait de tong door aanraking met de lus vanzelf ook open, waarop het spel zich kan herhalen. De verticale beweging der naalden ontstaat door het horizontaal verschuiven eener gedeelde plaat f f e (fig. 5a) waarin een rijzende en dalende sleuf is aangebracht en waarin de ondereinden g der naaiden kunnen glijden, zoodat ze gedwongen worden op en neer te gaan.
De hier besproken beginselen vormen de grondslagen, waarop verschillende tricotbreimachines zijn gebouwd, zoowel voor hand! als voor mechanische beweging. Van de laatste is het belangrijkst de z.g. Rondstoel (fig. 6), waarbij de naalden in eenen horizontalen krans zijn geplaatst. Zij zijn niet stationnair, doch draaien rond als in een caroussel, waarbij ze de verschillende andere organen voor de lusvorming (Maiileuse) en voor het sluiten der haken (persrad) passeeren. Deze organen komen aan den omtrek der machine meervoudig voor (tot 24 malen), zoodat op even zoovele plaatsen dezelfde bewerking tegelijkertijd plaats grijpt en dientengevolge bij eene omdraaiing van den stoel een zelfde aantal mazenrijen tegelijk wordt gevormd, wat eene groote productie dezer werktuigen beteekent. De op deze wijze gebreide stof is buisvormig, welke buis over de lengte wordt opengesneden om uit de ontstane lap verschillende kleedingstukken te maken. De machine kan door een kruk a, of bij vervanging van deze door eene riemschijf, door eenen riem worden gedreven.
De geheele machine hangt met eene kolom b aan eenen balk c. Zij bestaat in hoofdzaak uit twee groote ronde schijven d en e, waarvan de bovenste vaststaand en de onderste draaibaar aan de kolom b is verbonden. De schijf e of naaldenkrans draagt aan den omtrek horizontaal liggende haaknaalden met de haken naar buiten. Concentrisch binnen den naaldenkrans ligt een tandkrans waarop een kegelrad inwerkt, dat op de krukas of bewegingsas zit bevestigd, zoodat de geheele naaldenkrans met het daaronder hangende reeds gevormde doek kan ronddraaien. Daarbij passeeren de naalden achtereenvolgens de verschillende organen, die aan de vaste schijf d zijn bevestigd en die in deze fig. viervoudig zijn aangebracht. Zulk eene groep samenwerkende organen beslaat dus V4 omtrek van 1 tot 2.
Links van 1 wordt de draad eener boven op de machine geplaatste spoel den naalden toegevoerd, waarna hij door de z.g. Mailleuse tusschen de naalden tot bissen wordt gevormd en de lussen door deze tegelijkertijd buitenwaarts worden geschoven onder de haken der naalden. Hierop volgt het sluiten der haken door het persrad h, terwijl tegelijkertijd de reeds gevormde stof door (niet zichtbare) platinen over de gesloten naaldoogen wordt geschoven, totdat deze van de nieuwgevormde mazen afhangt. Bij i is nog een rad aangebracht, dat van de naalden eventueel achtergebleven mazen nog afschuift. Ten slotte komen de naalden voorbij horizontale schijven k, door welke liet doek verder binnenwaarts wordt geschoven, waarop een nieuwe draad wordt voorgelegd om de bewerking in de volgende groep te herhalen.
Fig. 7 toont de breimachine van Lamb. Het onderstuk a, hetwelk op een tafel vastgeschroefd of door een voetstuk ondersteund wordt, vormt van boven twee schuin tegen elkaar liggende naaldvlakken b met tongnaalden, waarvan alleen het voorste vlak zichtbaar is. Een kruk e, die eenparig ronddraait, beweegt door middel eener stang d eene slede c e heen en weer, geleid over eene lijst f. Deze slede draagt voor elk der schuine naaldvlakken een plaat ft resp. f2 (hiervoor reeds verklaard in fig. 5a) die bij de heen- en weergaande beweging langs de tongnaalden, deze achtereenvolgens doet rijzen en dalen. In den hoogsten stand pakken de naaldhaken den aangevoerden draad, die van eene spoel (niet afgebeeld) afwikkelt, en vormen dezen bij het dalen tot mazen. Wanneer nu de beide naaldvlakken afwisselend werken, het eene bij ien heengang, het andere bij den teruggang der slede, zoo worden twee stukken gebreid, die aan de randen samenhangen, zoodat dus eene platte buis gevormd wordt, die tusschen de naaldvlakken verticaal naar beneden zakt, verzwaard door eene kam h met een gewicht i. Door buiten werking stellen der buitenste naalden is het mogelijk het aantal mazen of steken te minderen om de bedoelde buis kleiner te maken (voor kousen).
Bij mechanische rondstoelen geschiedt deze mindering automatisch door zeer samengestelde mechanismen. Literatuur: A. Willkomm, Die Technologie der Wirkerei; Hosiery & Knitting machines, Texiile Manufacturer, jaarg. 1886—1889.