bekleeding van de hand, gewoonlijk ter versiering, soms tevens ter verwarming; de H. worden tegenwoordig gemaakt van pelswerk, zijde, wol, katoen, linnen en vooral van leer; het meest worden glacé (lederen) handschoenen gefabriceerd. Men onderscheidt lange en korte H. en voorts H. met of zonder afzonderlijke vingers (wanten); die, welke de vingers geheel onbedekt laten, noemt men mitaines.
Het maken van H. is een oud-fransche tak van nijverheid; op het einde der 17de eeuw door réfugiés naar Duitschland overgebracht, bloeit zij ook daar, alsmede te Weenen en in Denemarken, Zweden en elders. Oudtijds was de handschoen het zinnebeeld van het overdragen van een bepaalde bevoegdheid of macht, vandaar nog de uitdrukking: trouwen met den handschoen, gezegd voor het huwelijk sluiten door een vrouw met den gemachtigde van den afwezigen bruidegom. Voorts gold het bieden van den handschoen bij een tweekamp of bij een proces oudtijds als een pand voor den ernst van het voornemen om met iemand een strijd aan te gaan op leven en dood of van den eiseh; aan dit gebruik herinneren nog de uitdrukkingen: iemand den handschoen toewerpen, hem uitdagen tot den strijd; voor iemand den handschoen opnemen, zijn verdediging op zich nemen.