de oudste der mesozoïsche formaties (zie Geologie), tusschen dyas en jura. De gesteenten dezer formatie worden in drie groepen verdeeld: bonten zandsteen, schelpkalk en keuper. 1) De eerste groep bestaat uit afwisselende lagen van rood en grauw leem en rooden zandsteen, waartusschen, in den Harz, ook dikke banken van een grauwe of roode kalk voorkomen.
De laatste is zeer kenbaar door de korrels waaruit zij bestaat, en die soms zoo groot als erwten zijn. De bovenste afdeeling, de eigenlijke „grès bigarré” of ,,new red sandstone” bestaat uit leemige, roode en bonte mergels, dunne lagen mergeligen kalksteen, dolomiet, leemige en kwartzandsteenen en gipsmassa’s. De zandsteenen vormen soms- glimmerrijke, vaste, schilferige .zandsteenen, die in sommige streken tot het bedekken van daken gebruikt worden. De in deze groep voorkomende gipsen zijn meestal rood van kleur, maar ook wel grauw, blauw of zwart gevlekt; bijgevoegd is veelal een groenachtig of grijs chlorietachtig mineraal, waardoor zij gestreept of gevlamd worden. De gips gaat in de diepte in anhydriet over. In het algemeen komen slechts zelden versteeningen in den bonten zandsteen voor; men heeft er slechts eenige planten en weekdiersoorten in gevonden. 2) Tot de schelpkalk rekent men anhydriet, de dikke beddingen van grauwe of geelachtige stinkkalk, gips, grijzen of blauwen anhydriet, steenzoutmassa’s, en verder eenige dun-gelaagde grauwe kalken, die met donkere leemlagen af wisselen; eindelijk dun-gelaagde, grauwe kalksteen met mergelleien, arm aan versteeningen, alsmede dolomieten met vele vischversteeningen. 3) De keuper bestaat uit dikwijls poreusen dolomiet, met vuursteen of pyriet en vele versteeningen; verder uit gips met vele versteeningen, en gips en anhydriet zonder fossile overblijfselen; uit bonten dolomietmergel, zoutleem, met steenzout afwisselend.
De T. is vooral in Duitschland ontwikkeld en beslaat daar het grootste gedeelte van de oppervlakte tusschen de oudere gebergten. In Frankrijk komt zij bijna alleen in de oostelijke gedeelten voor, en in Zwitserland ontbreekt de bonte zandsteen. In Engeland vat men onder den naam van new red sandstone een dikke zandsteenvorming samen, die waarschijnlijk uit Vogezen-, bonte- en keuperzandsteenen bestaat, De zandige deelen van de trias zijn ook in andere gedeelten der aarde, bijvoorbeeld in Zuid-Amerika en Rusland aangetoond. Voor Duitschland is de triasgroep van het hoogste belang, daar bijna alle zoutbronnen, die jaarlijks verscheidene millioenen kilogram zout leveren, uit haar ontspringen. Daarom heeft men deze groep ook wel het Zoutgebergte genoemd.In de zandmassa’s welke in het begin van het mesozoïsche tijdperk de permische gesteenten als met een woestijn overdekten en het aanzijn hebben gegeven aan den bonten zandsteen, zijn hier en daar begroeide plekken en zelfs geheele bosschen bedolven geraakt en deze plaatsen zijn vrijwel de eenige in deze groep, die overblijfselen van organische wezens bevatten. Eenigszins rijker aan plantenresten is de keuper; eenige der daaruit bekende planten vindt men afgebeeld op nevenstaande plaat. Onder de kenmerkende dierenfossielen noemen wij: Lima striata, Terebratulci vulgaris, Hallobia Lommeli, Ceratites nodosiis, Encrinus lïliiformis, en onder de hoogere dieren den kikvorschachtigen doolhof tand (Labyrinthodon), zoo geheeten wegens het doolhofachtig maaksel zijner tanden en ook wel, wijl men op vele plaatsen de handvormige indruksels van zijn pooten heeft gevonden, handdier (Cheirotherium) genoemd, verder de planthagedis (Phytosaurus), de twijfelachtige hagedis (Notosaurus), en de scherpneuzige hagedis (Bhynchosaurus). Behalve de tanden en beenderen dier reptielen, vindt men ook hun voetstappen gedrukt en bewaard gebleven op den zandsteen van de trias, bijna zoo duidelijk alsof zij eerst gisteren in het slijkerige strand waren gedrukt. Die indruksels van pooten zijn voor den geoloog zeer belangrijk; de poot liet een indruksel achter op het weeke, half gedroogde slijk, en een volgende laag slijk vulde de holte op. Splijt men die zandsteenen, dan vindt men het indruksel en zijn opvulsel in groote volkomenheid terug, ja zóó goed bewaard gebleven, dat niet slechts de vorm van de leden der teenen, maar zelfs de textuur der huid duidelijk te herkennen is. Die fossiele voetstappen, Ichniten geheeten, heeft men gevonden in Connecticut in Amerika, bij Hildburghausen en op vele andere plaatsen.
Eenige dier sporen zijn duidelijk van reptielen afkomstig, en worden daarom SauroidicJmites geheeten, anderen — te oordeelen naar den vorm, naar de textuur van de indrukselen door de opperhuid der teenen teweeggebracht en naar de groote hoeveelheid piszuur in de dreksteenen die gewoonlijk nevens die voetstappen gevonden worden — schijnen van reusachtige, met de struisvogels verwante vogels afkomstig te zijn, en worden daarom Ornithichnites geheeten; terwijl nog andere van onbekende viervoetige dieren afkomstig schijnen te zijn, waarschijnlijk van groote, op kikvorschen gelijkende reptielen. Voor de techniek bruikbare voortbrengselen van het triastijdvak zijn: zandsteen van verschillende hoedanigheid, kalksteen, gips en steenzout. Het zout is soms zuiver en doorschijnend, maar soms ook dof roodachtig van kleur, en voor de helft met aardachtige onzuiverheden vermengd. De zoutbronnen, die veelal uit de triaslagen ontspringen, bevatten van 31/21 of 61/2 percent zout, en zijn ongetwijfeld afkomstig van de oplossing van zoutmassa’s door onderaardsche wateren.