Gepubliceerd op 17-02-2021

Harz

betekenis & definitie

bij de Romeinen Melibocus, bij de Duitschers tot in de middeleeuwen Hart geheeten, het noordelijkste gebergte van Duitschland; het begint met het heuvelland tusschen de rivieren Saaie en Leine en heeft een lengte van 98 km., bij een grootste breedte (tusschen Blankenburg in het n.o. en Walkenried in het z.w.) van 33 km.; het bedekt een oppervlakte van 2312 km.2, waarvan 1180 km.2 op Pruisen, 740 op Brunswijk en 110 op Anhalt komen. Men onderscheidt den Boven-H. en den Beneden-H.

De Boven-H., het hoogere noordwestelijk deel, omvat de Brockengroep en de 7 bergsteden; de Beneden-H. wordt gevormd door het lagere z.o. deel; een bepaalde orographische of hydrographische grensscheiding laat zich echter tusschen deze beide deelen niet aanwijzen. In den Boven-H. zijn drie onderafdeelingen te onderscheiden, n.l. de hoogvlakte van Clausthal, den. driehoek van Andreasberg en het Brockengebergte. De hoogvlakte van Clausthal, gemiddeld 580 m. hoog, heeft randbergen die slechts weinig hooger zijn; in het n.o. de Schalke 763 m. en de Remmelsberg 636 m., in het n. de Bocksberg '725 m., in het z.w. de Steinthalerskopf <598 m. In het z.o. wordt de hoogvlakte begrensd door een bergketen, die van Osterode noordoostwaarts naar het Brockengebergte loopt en in den Wolfswarte 919 m. bereikt. Op de hoogvlakte ontspringen drie rivieren: de Oker, naar het n.o., de Innerste, naar het n. en de Söse, naar het z.w. gaande. In den driehoek van Andreasberg worden smalle bergruggen en afgeronde kegels afgewisseld door enge, kloofvormige dalen; de Ravensberg (660 m.), de Jagdkopf (714 m.) en de Rehberg in het n. (894 m.) zijn de hoogste toppen van dit gedeelte van den H.

Ten n. wordt deze driehoek begrensd door het Brockengebergte, met den hoogsten top van den geheelen H., den Bloksberg, 1141 m. De Beneden-H., dien men van den Boven-H. scheiden kan door een lijn, die van Sachsa door het Wieda-, Bremke- . en Bodedal over Elbingerode naar Blankenburg loopt, is een, slechts door enkele rivierdalen een weinig gebroken, en van het n.w. naar het z.o. allengs in hoogte afnemende hoogvlakte, die bij Elbingerode 485 en tusschen Harkerode en Hettstedt 243 m. hoog is. De zuidrand van den Beneden-H. blijft in hoogte weinig bij den zuidrand van den Boven-H. ten achter; zoo bereikt de Grosse Ehrenberg bij Ellrich 635 m. en de Poppenberg bij Ilfeld 59y m.Het geheele massief bestaat voor het grootste gedeelte uit sedimentaire, voor een klein deel uit eruptieve gesteenten. Wegens zijn rijkdom aan bruikbare delfstoffen behoort de H. tot de belangrijkste gebergten van Duitschland en hij wordt in dit opzicht slechts overtroffen door het Saksische ertsgebergte. De hoofdzetels van den bergbouw zijn, behalve Goslar, de zeven bergsteden Clausthal, Zellerfeld, Andreasberg, Altenau, Lautenthal, Wildemann en Grund in den Boven-H.; verder Harzgerode, Elbingerode en Rübeland in den Beneden-H. Behalve een weinig goud wint men zilver, ijzer, lood, koper, zwavel, vitriool, aluin en arsenicum, grauwakzandsteen, graniet, diabas, gips. Het klimaat is ruw, in den Boven-H. zeer ongestadig; een lente is zoo goed als onbekend; in Maart valt er een warme neerslag, die evenals de regenhoeveelheid in den H. in het algemeen, tamelijk overvloedig is; Clausthal heeft 188 regendagen per jaar en de gemiddelde jaartemperatuur van deze plaats gaat die van Stokholm (5.7° C.) slechts weinig te boven. De wolkenvorming is zeer sterk en men rekent per jaar 87 nevelachtige en 189 betrokken dagen.

De sneeuwhoogte bereikt daarentegen gemiddeld nog geen meter. Wat de flora betreft, zoo is de H. van alle duitsche middengebergten, als het noordelijkste, het eenige, welks naaldboomwouden alleen uit sparren bestaan en geen dennen bevatten. Deze wouden worden, van 800 m. hoogte af, afgewisseld door eentonige hoogvenen met struikachtig riet- en wolgras; de beuk vindt reeds op 600 m. hoogte zijn grens. Op den Bloksberg komt de spar op eenige hoogte niet meer voor; het granietpuin is hier met heide en planten van het hooggebergte bedekt. De H. heeft een rijke boschfauna, die in de hoogste deelen verschillende noordelijke elementen bevat; zoo treft men hier een noordsche vledermuissoort aan, Vesperugo Nilssoni Blasius, benevens een geheele reeks noordelijke kevers en ook eenige vlindersoorten. De zoutstreken rondom den H. herbergen vele karakteristieke zoutlievende (halophile) insecten, vooral kevers. Herten, vossen, wilde katten enz. komen er in menigte voor.

De spoorwegen rondom en door den H. zijn: het baanvak Hüttenrode—Tanne van de door particulieren geëxploiteerde lijn Halberstadt—Blankenburg; de Harz-ceintuurbaan langs de noordhelling, gedeeltelijk nog in aanbouw en bestemd om de lijnen die in de dalen loopen in gemeenschap te stellen met de lijn Oker—Goslar—Langelsheim; de pruisische lijnen Langelsheim'—Clausthal—Zellerfeld, de lijn Herzberg—Nordhausen in het zuidelijk deel van het gebergte, met zijlijnen Scharzfeld—St. Andreasberg en Berga—Kelbra —Stolberg—Rottleberode, de private lijn Gernrode—Harzgerode met voortzetting over Güntersberge naar Hasselfelde, de eveneens particuliere lijn van Nordhausen over Illeld naar Wernigerode, met zijlijn van Drei Annen naar Hohne op den Broeken (1899 geopend), eindelijk de lijn Wurmberg—Walkenried met een nevenlijn van Brunnenbachsmühle naar Tanne. In den nieuwsten tijd is het vreemdelingenverkeer sterk toegenomen en Thale, Treseburg, Altenbraak, Schierde (alle in het Bodedal), Suderode, Gernrode, Stecklenburg, Alexisbad, Magdesprung, Blankenburg, Wernigerode, Hasserode, Ilsenburg, Harzburg, Goslar, Grund, Lautenberg, Sachsa, Ilfeld, Stolberg, Altenau, Clausthal en St. Andreasberg zijn geliefkoosde zomerverblijfplaatsen geworden.

< >