het vloeibare vet van verschillende walvischachtige dieren, dat men verkrijgt door uitsmelten van het spek. De uitsmelting van de T. (traankoking) geschiedt reeds op de walvischvaarders of in de t’raankokerijen der zeehavens in Engeland, Nederland, Hamburg, Bremen, enz.
Voor den handel komt voornamelijk de walvischtraan in aanmerking; het is een bruinachtige olie, van den bekenden onaangenamen reuk; specifiek gewicht 0.927. In de koude scheidt zich eenige talk af. Bovendien komen in aanmerking de haringtraan en de zeehondentraan, die beter van kwaliteit zijn dan de walvischtraan. De verzending geschiedt in tonnen. Zij blijft niet lang onveranderd, zoodat versche T. de voorkeur geniet boven oude. De T. wordt dikwijls gebruikt tot branden, in de zeemtouwerijen, tot het invetten van leer enz., ter bereiding van lichtgas, ter zeepbereiding, enz.
Levertraan (oleum jecoris aselli) is de T. uit de lever van den kabeljauw (Gadus morrhua). Men onderscheidt naar de kleur blonde en bruine. Zij bevat jodium en wordt als geneesmiddel gebruikt, vooral die van Bergen in Noorwegen.