Gepubliceerd op 23-02-2021

Therèse elisabeth hoven

betekenis & definitie

nederlandsch romancière, geb. 1860 te Den Haag, werd opgeleid voor het onderwijs, gaf hier te 'lande en te Londen privaatles, vertoefde 1890—91 in Indië, en wijdde zich, teruggekeerd, aan de letteren; zij schreef meest voor meisjes; zij was redactrice van „De Hollandsche Lelie”, van het weekblad „Voor Onze Meisjes”, van „Sint-Nicolaas”, medewerkster van verscheidene andere bladen en tijdschriften, als „Nederland”, „Eigen Haard”, „Hollandia”, „Amsterdammer”, „Java-Bode” (wekelijksche Damespraatjes) enz.; in boekvorm verschenen van haar o. a.: In ’t schemeruurtje, In stad en dorp, Nonnie, Hannele, Thïlde’s offer, Professor Betty, Oogst, Door eigen kracht, Arme Lou, In Sarong en Kabaai, Onder palmen en waringins, Vit ’t land der klapperboomen, Vrouwen lief en leed onder de tropen, Flirtation, Met verlof, Nonnie Hubrechts, Een bruidskrans en een doornenkroon, Engelsch binnenhuisje, Vit vrije beweging, Zonder illusie, Vóór alles vrouw, Ons proefjaar, Mariëtte, Het klaverblad van vijf, Beter zoo, De zonde der ouders, Veva, De dochter uit de Booye Ekster, Een erfenis van rouw, Aan de bron, ’n Zeemansbruid.

< >