Gepubliceerd op 29-01-2021

Theophile gautier

betekenis & definitie

Fransch dichter en kunstkritikus, geb. 31 Aug. 1811 te Tarbes, te Parijs opgevoed, debuteerde in 1830 met een dichtbundel, getiteld: Premières poésics, waarop in 1832 het dichtwerk Aibertus oh V(ime et le pêché volgde ; in 1836 verscheen La comédie de la mort; sinds 1836 schreef hij 20 jaar lang voor de „Presse’kunst- en tooneelkritieken (bijeenverzameld uitgegeven onder den titei: llistoire de l’art drumatique en France, 6 dln., Parijs 1859), in welke hij zoowel tegen de klassieke tragedie als tegen de onder het burgerkoningschap opgekomen school van het „gezond verstand’" fi’art bourgeois) optrad, welke laatste richting toenmaals op het tooneel met Scribe en Ponsard groote triomfen behaalde; met Victor Hugo in kennis gekomen, werd hij een der meest geestdriftige apostelen van het romantisme ; sinds nam hij in de literarische beweging der eerstvolgende halve eeuw een eerste plaats in G.’s afkeer van alles wat de kunst dienstbaar maakt aan oogmerken die haar zelve vreemd zijn, leidde hem tot de stelling Tart pour Tart (de kunst om de kunst, kunst terwille der kunst) en tot een overschatting van de artistieke beteekenis van vorm en stijl. Zoo werd hij het hoofd van de dichterschool der Parnassiens. G was een der vruchtbaarste fransche schrijvers der 19de eeuw ; zijn gezamenlijke lettervruchten beslaan naar schatting 300 lijvige boekdeelen ; zijn krachten naar alle richtingen versnipperend, beurtelings dichter, romancier, tooneelschrijver, archeoloog, kritikus, heeft hij niettemin tal van werken van blijvende waarde en beteekenis geleverd. Hij leidde tot zijn einde een schitterende en zeer excentrieke levenswijze, wat niet weinig bijdroeg om hem voor een der meest origineele figuren zijns tijds te doen doorgaan. Hij overl. kort na den val van het keizerrijk, dat hij met hartstocht was toegedaan, 23 Oct. 1872, te Parijs. Arm aan denkbeelden en aan sentiment, steeds den inhoud opofferend aan den vorm, was G. niettemin een merkwaardig kunstenaar; overgegeven bewonderaar van den uiterlijken vorm, vond hij nieuwe kleuren en harmonieën, terwijl hij op de oude levenwekkende verjongingskuren toepaste. Zijn hoofdwerken zijn: dichtwerken: Espaha (1845). Emaux et camées (ware literarische juweeltjes, producten van een verfijnde phantasie, 1852); romans: les Jeune-France (overvloeiende van geestigen spot aan het adres der jonge volgelingen van het romantisme, 1833), Mlle. de Maupin (vermaard om zijn sensationeele voorrede. waarin schrijver betoogt dat de kunstenaar boven de zedenwetten staat, 1835), Fortunio (1838), le Roman de la Momie (1858), le Capitaine Fracasse (navolging van Scarron's „Roman comique’’).

< >