(Ritter) oostenrijksch germanist van griekschen bloede, geb. te Weenen 1810, overl. ald. 1878, nam een werkdadig aandeel aan het wetenschappelijk en staatkundig leven in zijn vaderland, was in 1848 lid van het duitsche parlement en sedert 1867 van het oostenrijksch Heerenhuis, professor in de duitsche taal en letterkunde aan de universiteit te Weenen, custos aan de K. k. hofbibliotheek, lid en later voorzitter van de Oostenrijksche Academie van Wetenschappen. K.’s voornaamste werken zijn de uitgaven van de oude duitsche geschriften, 0. a. van: Die Siebenschläfer (1839), Michael ..Behaimls Buch von den Wienern (1843), Deutsche Sprachdenkmäler des 12.
Jahrh. (1846), voorts een Mittelhochdeutsche Grammatik (1850), een critische studie lieber Heinrich der Teichner (1855), Die alte Kaiserburg zu Wien vor dem J. 1500 (1863) en een monographie over Pater Abraham a Saneta Clara (1867).