Gepubliceerd op 18-03-2021

Spiritisme

betekenis & definitie

is de moderne benaming voor een zeer oud geloof, dat de onsterfelijkheid der ziel aanneemt en meent, dat de levenden zich met de zielen der afgestorvenen in verbinding kunnen stellen. Bij1 de minstontwikkelde volken vertoont zich dit geloof als Sjamanisme (zie ald.).

Reeds in de oudste tijden vinden we sporen van een spir. leer en velen beschouwen o. a. het bijbelverhaal van de doodenbezweerster van Endor als eene spir. openbaring. Homerus vertelt dat Odysseus de schimmen opriep van verschillende overledenen, en in den nieuweren tijd vindt men spir. verschijnselen in de tooneelstukken van Shakespeare, later in de verhalen omtrent Cagliostro en diens meester Saint-Germain, in de leer van Swedenborg en ’t dierlijk magnetisme van Mesmer. ’t Moderne S. is in Amerika ontstaan; de eerste openbaringen vertoonden zich in den vorm van kloppen bij dr. Fox, in ’t dorp Hydersville, staat NewYork, wiens dochters, meisjes van 12 tot 15 jaar, in ’t klappen met de handen een middel vonden om zich met onzichtbare wezens in verbinding te stellen. In Amerika verspreidde het S. zich met zoo groote snelheid, dat men in 1852 te Philadelphia reeds 300 spir. cercles telde en in 1853 meer dan 30.000 mediums in de Vereen. Staten. De invloed der spir. leer was daar in die dagen zoo groot, dat men op ’t punt stond aan de universiteit te Philadelphia een leerstoel voor S. op te richten.De voornaamste verdedigers van ’t S. waren toen de schrijver Andrew Jackson Davis, die van tallooze manifestaties gewag maakte en beweerde onder inspiratie der geesten te schrijven, de scheikundige Hare en de rechter Edmonds. In Frankrijk werd het S., dat inmiddels tot een wetenschap geworden was, door Allan Kardec gepopulariseerd, in Engeland (1852) ingeleid door Mrs. Hayden en door Home tot ontwikkeling gebracht, terwijl het daar adepten vond in mannen als Crookes en Wallace. In Duitschland zijn zijne leerstellingen verbreid door den russ. staatsraad Aksakow en den letterkundige Wittig, die er het spir. tijdschrift „Psychische Studiën” (1874 e. v.) hebben opgericht.

In Nederland heeft vooral majoor Revius krachtig voor ’t S. gewerkt en veel aanhangers gewonnen, heeft S. F. W. Roorda van Eysinga verscheidene spir. geschriften geleverd en de redactie v. h. tijdschrift „De blijde Boodschap” (1868—88) op zich genomen. De spir. leer neemt aan, dat de ziel na den dood het lichaam verlaat en dat de levenden door geesten omringd zijn, wier ziel gedurende het leven door een etherische stof, perisprit genaamd, aan het lichaam verbonden was. Enkele mensehen, de z.g. mediums, bezitten veel van die substantie en kunnen door middel van hun perisprit met de geesten in verbinding treden. Deze geesten manifesteeren zich op verschillende wijzen, door tafeldans (zie ald.), kloppen op tafelsi, muren e. d., door zelfstandige bewegingen als ’t verzetten v. zware meubelen, ’t bespelen van muziekinstrumenten, die buiten het bereik van ’t medium staan. Ook wel laten zij het medium schrijven (meest met behulp van den psychograaf, zie ald.) en zelfs zijn er geesten, die dit doen zonder tussehenkomst van een medium. Maar de meest merkwaardige openbaringen zijn de materialisaties: de geesten nemen dan een voor de toeschouwers zichtbare gestalte aan, die men, vooral in Amerika, vaak gephotografeerd heeft. Ieder medium heeft zijn bijzondere specialiteit, de een voor klopgeesten, de ander voor tafeldans, weer een ander voor geschreven mededeelingen of voor materialisaties. De minder interessante physieke verschijnselen, als kloppen en tafeldans,, kunnen ook in wakenden toestand van ’t medium verkregen worden, maar bij manifestaties van psychischen aard, de materialisaties, verkeert het medium gewoonlijk in een soort lethargischen slaap. Het gebeurt ook wel, dat de geest zich materialiseert door het medium zelf, wiens stem of gelaatsuitdrukking die van den afgestorvene aanneemt, maar meestal vertoont zich de geest door middel van een stof, fluïde, dat hij aan het medium onttrekt. De theoretische onmogelijkheid van de spir. leer kan door de wetenschap niet aangetoond worden, hoewel die voor vele verschijnselen een min of meer bevredigende verklaring geeft en een uitstekend denker als Kant heeft de mogelijkheid van haar bestaan toegegeven. Maar bijna altijd is men bij een openlijk onderzoek op bedrog gestooten, dat soms een gevolg van zelfmisleiding, maar meestal van bewuste mystificatie was.

Literatuur: Revius, Gedachten over het spiritualisme; Het spiritisme en de openbare meerling (1874—76); Op de grenzen van twee werelden (geredigeerd door Elise van Calcar); Spiritistische bladen (uitgegeven door ’t genootschap „Veritas”); Het eeuwige leven (geredigeerd door P. Huet en A. A. W. Bolland); Het Toekomstig Leven (geadministreerd door H. N. de Fremery); Allan Kardec, Revue spiritiste (1858 en verv.); Hare Experimental investig at ions of the spirit manifestations (New-York 1858); Hume, Incidents in my life (Londen 1863); Aksakow, Animismus und Spiritismus (Leipzig 1894); Kiesewetter, Geschichte des neueren Occult ismus (1891); Crookes, Le spiritualisme et la Science (1872); J. H. Fichte, Der neuere Spiritual ismus (Lpz. 1878).

< >