de kunst om zich door middel van schaatsen op gladde ijsbanen te bewegen. Vóór het jaar 1850 wist men zeer weinig van den oorsprong en het wezen van het schaatsenrijden.
Men sprak er van als van een kunst die slechts in Nederland en Scandinavië uitgeoefend werd. Omstreeks ’t jaar 1861 vond men in de overblijfselen van paalwoningen uit de Steenperiode, gereedschappen uit paardenbeen, die, geslepen en aan beide uiteinden doorboord, om ze aan de ledersandalen te kunnen bevestigen, zeer zeker voor de bewoners dier woningen gediend hebben als schaatsen, om zich op de bevroren ijsvlakten van hunne meren te kunnen bewegen; waarschijnlijk is het dat de voorwaartsche beweging niet plaats had zooals tegenwoordig geschiedt, maar dat men zich van een stok bediende om zich vooruit te duwen, zooals nog gebeurt met de z.g. priksleden. Van Nederland uit kwamen de eerste verbeteringen aan de schaatsen aangebracht en het zijn ook de Nederlanders die ’t eerst bogen op het ijs reden. Het schaatsenrijden is in Nederland een nationale sport gebleven, en wordt daar het meest beoefend om lange tochten te maken, waartoe de uitgestrekte plassen en kanalen ruimschoots gelegenheid bieden. Het figuurrijden, het schoonrijden is daar altijd min of meer in discrediet. De Amerikanen kwamen het eerst op het idee om de constructie van de hollandsche schaats te wijzigen, zoo dat het figuurrijden en het maken van korte bogen en wendingen mogelijk werd; de eerste kunstrijders kwamen ook uit de V. S. van N.-Amerika.Men kan nu hoofdzakelijk van twee soorten van schaatsen spreken: de friesche en de amerikaansche schaats. De eerste bestaat uit een houten plaat met een zeer smal ijzer, waarvan de onderste vlakte flauw convex gebogen is en waarvan de tangente (d. i. het gedeelte dat den grond raakt) een lengte heeft van minstens 10—15 c.M. De dikte van het ijzer bedraagt 2,5—3 m.M., en zijn ondervlakte is zoo geslepen, dat de buitenkant ongeveer 0.5 m.M. lag.er is dan de binnenkant, om bij het afstooten meer steun te geven. Deze schaats is zeer lang (30—35 c.M.); haar hoogte is gering, waardoor men niet zoo spoedig vermoeid raakt; met riemen bindt men haar aan de voeten en zij eigent zich vooral voor het maken van lange tochten. Een noorsche variëteit, geheel uit metaal bestaande, en nog langer van vorm, wordt veel gebruikt op wedstrijden. Voor figuurrijden eigenen zich deze schaatsen niet, omdat de bogen die men beschrijven kan, te flauw zijn.
Van de amerikaansche schaatsen vinden we den grondvorm in de Halifax-schaats. Deze is geheel van metaal; door eene zeer vernuftige inrichting wordt de zool van de schaats geklemd aan de hak en bij den bal v. den voet; het ijzer is tot 7 m.M. breed en zijn ondervlakte is sterk convex gebogen, zoodat de tangente slechts een lengte heeft van soms maar 10—15 m.M. Een nadeel van deze schaats is de eenigszins plompe vorm en het zich ophoopen van sneeuw tusschen de verschillende deelen, waardoor de gang verminderd wordt. Een hoogst elegante en lichte variatie van deze schaats biedt de Haynes-schaats, die aan de zool met schroefjes bevestigd wordt: de ware schaats voor kunstrijders, wegens haar stevige bevestiging en constructie (kromming van het ijzer voornamelijk).
Met deze soorten van schaatsen wordt het mogelijk zeer korte bogen, kringen en spiralen te beschrijven, m. a. w. schoon te rijden; als grondfiguren kan men beschouwen den boog, den slangenboog, den drie-vorm, den dubbelen drie-vorm en den lusvorm. Uit de combinatiën van deze fig. kan men een groote verscheidenheid van teekeningen op het ijs uitvoeren; houding van het lichaam, elegantie van bewegingen en correctheid van uitvoering komen hier bij de beoordeeling in aanmerking.