Roswytha, Hrotsuytha, nedersaksische dichteres der 10de eeuw, omstreeks 935 geboren, ging op 23-jarigen leeftijd in het Benedictijner klooster Gandersheim in het Brunswijksche en overleed aldaar, misschien na 1002. Hier bewoog zij zich in een hoogst ontwikkelden kring en voltooide hare godgeleerde en letterkundige vorming onder de leiding der non Rikkarde en der jonge abdis Gerberge II.
Voor de gelukkige ontwikkeling van haren aanleg getuigen hare latijnsche dichtstukken, die bijna alle in betrekking staan tot de geschiedenis van het klooster en tot het kloosterleven en die tot de kostelijkste gedenkteekenen der 10de eeuw behooren. De echtheid der werken van R. is dikwijls betwijfeld, o. a. door Aschbach (Weenen 1867). Hij tracht te bewijzen, dat deze dichterlijke voortbrengselen niet aan R., maar aan Conrad Celtus en anderen, ten tijde van de herleving der klassieke studiën, moeten toegekend worden. Een eerste uitgave harer gedichten werd bezorgd door den humanist Conrad Celtus (Neuremberg 1501). De volledigste uitgaven is die van Barack (Neuremberg 1858).