Gepubliceerd op 19-01-2021

Aanleg

betekenis & definitie

in het algemeen: natuurlijke gesteldheid, waardoor men in bijzondere mate geschikt is voor een bepaalde bestemming. Het bestaan van een bijzonderen aanleg, in paedagogischen zin, is door vele philosophen ontkend (Descartes, Locke, Helvetius, Leibniz); deze schrijven de verschillen, welke men onder de menschen aantreft, toe aan den invloed van omgeving en opvoeding.

Schopenhauer en anderen daarentegen zijn van meening, dat het karakter van den mensch een onveranderlijk gegeven is, waarop alle opvoeding slechts invloed heeft op wat uiterlijk is. Herbart neemt wel een bijzonderen aanleg aan, doch acht deze geen psychologisch, maar een physiologisch verschijnsel, dat overeenkomt met het oude begrip temperament. Voor de moderne zielkunde, die niet meer uitgaat van de dualistische onderscheiding van ziel en lichaam, is de vraag of de aanleg een physisch of een physiologisch begrip is, vervallen. Alleen kan er sprake zijn van de vraag, of er bijzondere, van den norm afwijkende begaafdheden zijn, waarvan men den zetel in ’t lichaam niet kent.

< >