(Sir) eng. staatsman, geb. 5 Febr. 1788, werd in 1809 lid van het Lagerhuis, sloot zich bij de tories aan en kwam in 1810 als onder-secretaris van koloniën in het ministerie, waarin hij van 1812—18 als oppersecretaris voor Ierland werkzaam was. In 1822 werd hij minister van binnenl. zaken.
Hij bleef dit tot 1827, toen het overwicht van Canning de tories bewoog af te treden. Na den dood van Canning in 1823 nam hij weder de portefeuille van binnenl. zaken op. Hoewel P. de partij der tories Was toegedaan, kantte hij zich niet tegen gematigde hervormingen aan en bereidde zijn partij een groote teleurstelling, toen hij 1823—29 zich voor de emancipatie der katholieken verklaarde. Minder gunstig was hij gestemd voor de hervorming van het kiesrecht. Hij trad daarom in 1830 met het ministerie af en bestreed met al de kracht van zijn redenaarstalent de reformbill. Daardoor met de tories verzoend, stond hij sedert 1833 aan het hoofd der conservatieve oppositie, die zich onderwierp aan de groote veranderingen, welke het gevolg waren der hervorming van het kiesstelsel, maar tegen verderen voortgang op de baan van het liberalisme zich verzette.
Het door hem, na het ontslag van het kabinet Melbourne, in 1834 samengestelde ministerie moest echter reeds in 1835 aftreden. Hij hield zich nu te ijveriger bezig met de reorganisatie der conservatieve partij en werd in 1841 opnieuw met het formeeren van een kabinet belast, dat zich tot 1846 staande hield. In dit tijdvak won meer 'en meer zijn overtuiging veld, dat het stelsel, te voren door hem verdedigd, moest vaarwel gezegd Worden, en hij eindigde met daarmede geheel te breken. In de zitting van 1846 stelde hij een reeks van diep ingrijpende hervormingen voor, welke de invoerrechten op het koren bijna geheel deden vervallen en de opheffing van andere beschermende rechten voorbereidden. De verwerping der door hem ingediende bill omtrent Ierland deed hem in dat zelfde jaar aftreden. Hij plaatste zich nu aan het hoofd eener middenpartij, naar hem Peelieten genaamd, die meer de gematigde whigs dan de tories naderde.
In den gevaarvollen tijd van 1847 —48 was hij een krachtige steun voor het whigministerie, dat het stelsel van vrijen handel, zonder eenig voorbehoud, had aangenomen, en de aanvallen der protectionisten waren in 1849 niet minder tegen hem dan tegen de whigs gericht. P. had zoo zijn invloed als partijleider verloren, maar daarentegen de liefde van het grootste deel des volks en de achting zijner vroegere tegenstanders gewonnen. Hij stierf 2 Juli 1850 ten gevolge van een val van zijn paard. Hoewel' in het staatkundige zijn gevoelens meermalen veranderden, hebben ook zijn tegenstanders zijn 'eerlijkheid erkend. Te Londen en elders werden gedenkteekenen voor hem opgericht. Zijn jongste zoon, Arthur P., geb. 6 Aug. 1829, vertegenwoordigde sinds 1865 ononderbroken Warwick in het Lagerhuis, stond aan het hoofd van verschillende secretariaten, en was 1884—95 speaker (voorzitter) van het Lagerhuis, en nam toen als viscount zitting in het Hoogerhuis.