Oryza sativa L., fam. Gramineae, zie plaat Gramineeën III fig. 2, levert voor meer dan 1/4s der mensehen het hoofdvoedsel op.
R. heeft een 50—170 c.M. hoogen, hollen, tamelijk zwakken stengel met langronde éénbloemige trosvormige aartjes, die 30—100 zaadkorrels bevatten, door de 2 kelkkafjes innig omsloten. Men kweekt honderden verscheidenheden, die tot 4 hoofdvormen worden teruggebracht: O. sativa, praevo.v, montana en glutinosa, waarvan de eerste en tweede op moerassigen bodem in 5—6 maanden en minder, de derde op drogen bodem, bijv. op den Himalaya, in 4 maanden, de vierde op moerassigen of drogen bodem rijpt. R. wordt verbouwd in Japan, Korea, China. Philippiji^en, O.-Indië, Voor- en Achter-Indië. Perzië. Egypte, Italië, zuidelijke staten van N.-Amerika, Brazilië enz. In O.-Indië wordt de rijst-cultuur gedreven op velden, sawahs, die men met behulp van waterleidingen laat onderloopen of ook op velden, die alleen door den regen het noodige water ontvangen (tegal of gagal op Java, ladang op Sumatra). Voor de sawahs wordt de rijst eerst op kweekbedden uitgezaaid en de jonge plantjes later op de velden uitgeplant. Als de rijst rijp is, wordt zij door de Indische' vrouwen halm voor halm met een mesje (ani-ani) afgesneden, aan bossen gebonden en in de schuren gebracht. De ingezamelde rijst, padi of paddy, wordt van de kafjes ontdaan in de rijstmolens. De Javarijst hier te lande ingevoerd, komt meestal van Indramajoe (Cheribon). Zie ook Arak.