Gepubliceerd op 23-02-2021

Himalaya

betekenis & definitie

of Himalaja (in het Sanskriet zooveel als winter- of sneeuwwoning), het hoogste gebergte der aarde; het scheidt het voor-indische en een deel van het achterindische schiereiland van het hoogland van Tibet, en heeft van het punt waar de Indus het gebergte verlaat (onder 73° 23') tot aan de plaats van doorbraak van de Brahmapoetra (onder 95° 23' O.L.) een lengte van 2400 km. bij een breedte van 220 km.; aan zijn westgrens, onder 36° N.B., hangt het samen met de Karakorum, met het noordelijk grensgebergte van Tibet (Kwen-loen) en met de Hindoekoetsjketen. De hoogste bergen van den H. zijn de Gaurisankar of Mount-Everest (8840 meter), de Kantsjindsjanga (8588 m.) en de Dhawalagiri (8176 m.).

De gemiddelde hoogte der 21 bekende bergpassen bedraagt 5500 meter. Van de reusachtige gletschers ligt de tong van sommigen op 3400 en zelfs op 3100 meter hoogte. De H. vormt de staatkundige grens tusschen de engelsch-indische bezittingen en Tibet, en tevens de ethnographische grens: het scheidt de arische Indiërs van het zuiden van de mongoolsche Tibetanen van het noorden. Literatuur: H. A. en R. von Schlagintweit, Results of a scientific mission to India and High-Asia (4 dln., met atlas, Leipz. 1861—66), Schlagintweit-Sakünlünski, Reisen in Indien und Hochasien (4 dln., Jena 1869—80), K. E. von Ujfalvy, Aus dem westlichen H. (Leipz. 1884), Hunter, Imperial Gazetteer of India, artikel „Himalaya”, Conway, Climbing and Exploration in the Karakoma Himalayas (Lond. 1894), Mc Cormick, An Artist in the Himalayas (1895), Waddel, Among the Himalayas (1899), Boeck, Ind.

Gletscherfahrten. Reisen und Érlebnisse im H. Stuttg. 1900), Workman, In the ice world of Himalaya (Lond. 1900).

< >