noemt men dat onderdeel van het strafrecht, ’t welk zich bezig houdt met de overtredingen inzake rijksbelastingen. Voor de nauwkeuriger omschrijving zie men de hier beneden aangehaalde schrijvers.
De belastingdelicten zijn noch hier te lande noch in het buitenland in eene algemeene wet verzameld, doch worden in de betrekkelijke belastingwetten aangetroffen. Verschillende schrijvers hebben getracht, van die delicten eene wetenschappelijke indeeling te geven, welke indeelingen, naast vele afwijkingen dit gemeen hebben, dat ze alle erkennen het bestaan van eene groep rerzu'ijgtHysiblictcn (het nalaten van eene opgave, welke de wet van den belastingplichtige eischt); en daarnaast eene tweede groep, waarbij de belastingplichtige eene valsche of onvoldoende opgave doet. Van de eerste groep treedt het meest op den voorgrond art. 205 der Algem. Wet van 26 Aug. 1822 (Stb. no. 38) regelend de heffing der invoerrechten en accijnzen, welk art. strafbaar stelt het invoeren van goederen zonder aangifte, dus wat men in het dagelijksch leven smokkelarij of fraude noemt. Als voorbeeld van verkeerde aangifte kan men daarnaast stellen art. 218 van genoemde Algemeene Wet, wTaar in het derde lid straf wordt gesteld op het slechts gedeeltelijk aangeven eener lading of vracht. Ook in de wetten op de bedrijfsbelasting van 2 Oct. 1893 (Stb. no. 149) en op de personeele belasting van 16 April 1896 (Stb. no. 72) is het nalaten of foutief doen van aangifte strafbaar gesteld. (Zie van eerstgenoemde wet art,. 47 § 1 en 4 en van laatstgenoemde art. 72).
Beantwoorden de strafbare feiten, welke men in het fiscale strafrecht aantreft, tamelijk wel aan de eischen der wetenschap, dit is lang niet het geval met de verschillende straffen, welke op die overtredingen gesteld zijn. Als oorzaak hiervan kan men aanmerken de omstandigheid, dat het fiscaal strafrecht zich nimmer in de belangstelling der rechtsgeleerden heeft mogen verheugen. Men beschouwde en beschouwt nog maar al te dikwijls dat strafrecht als iets dat de wetgever ingesteld heeft, omdat hij er ter richtige heffing van de hem toekomende belastingen niet buiten kon, maar een eigenlijk misdadig karakter wilde men aan het belastingontduiken niet toekennen. Wie smokkelde werd gestraft, niet omdat het smokkelen op zich zelf zoo’n groot kwaad was, maar eigenlijk omdat hij zoo dom was geweest, zich te laten betrappen. Tengevolge van die heerschende overtuiging werd aan de maatregelen, welke het smokkelen en andere belastingovertredingen moesten tegengaan nooit voldoende zorg besteed, terwijl ook de gedachte dat de boete, welke als straf op het belastingontduiken nog al veel voorkomt, niet als straf doch als schadevergoeding voor den staat diende, veel kwaad heeft gesticht.
Toen in 1866 het nieuwe Strafwetboek hier te lande zou worden ingevoerd, was het belastingstrafrecht eene zóó verwarde en ingewikkelde massa, dat men behoudens enkele volstrekt noodzakelijke wijzigingen besloot, het voorloopig te laten zooals het was (zie art. 7 der Invoeringswet van 15 April 1886, Stb. no. 64). Eene algeheele herziening is echter tot dusver achterwege gebleven.
Gevangenisstraf treft men slechts enkele malen in het fiscaal strafrecht aan. Op het smokkelen is ze gesteld tot een maximum van zes maanden, en dat nog alleen als de smokkelarij ’s nachts, of buiten de heerbaan of niet ter plaatse van het eerste kantoor is begaan, terwijl er, zoo dit*wel het geval is, met de Administratie getransigeerd kan worden, indien er tenminste geen opzet tot ontduiking is aanwezig geweest. Onder dezelfde voorwaarde kan ook over andere straffen getransigeerd worden. Geldboete en verbeurdverklaring zijn de gewone straffen; vooral de laatste is zeer streng geregeld, zoodat zelfs de voertuigen, waarmede gesmokkeld is, geconfisceerd kunnen worden, onverschillig wie er de eigenaar van is. Ook kunnen bij verschillende delicten met betrekking tot de accijnzen begaan, fabrieken en werkplaatsen bij vonnis gesloten worden verklaard.
Verder treft men in het fiscaal strafrecht nog verschillende merkwaardige afwijkingen aan: zoo is het bij nagenoeg alle belastingdelicten onverschillig, of men al dan niet opzettelijk misdaan heeft, en dat terwijl die delicten misdrijven zijn en in ons Strafwetboek bij de meeste misdrijven opzet een vereischte is; zoo kan de geldboete in vele gevallen door middel van lijfsdwang op den veroordeelde verhaald worden, terwijl het gemeene strafrecht haar bij niet betaling door subsidiaire hechtenis vervangt; zoo worden door het beruchte art. 231 der hierboven genoemde Algemeene Wet van 26 Aug. 1822 al degenen die een bedrijf uitoefenen aansprakelijk gesteld voor de belas tingmisdrij ven, door hunne bedienden in dat bedrijf begaan, onverschillig of ze al dan niet van die misdrijven iets af wisten.
Het fiscale strafproces onderscheidt zich van het gewone vooral hierdoor, dat naast het openbaar ministerie de vervolging plaats heeft door den Minister van Financiën, te dezen vertegenwoordigd door den Rijksadvokaat.
Literatuur: de meeste groote werken over het belastingwezen en de staathuishoudkunde wijden aan het fiscale strafrecht een hoofdstuk; men zie vooral Cort van der Linden’s Leerboek der Financiën, § 206 en 207; en Vissering, Handboek van practische staathuishoudkunde, deel III, afd. I, blz. 186 vlg. Speciaal aan het onderwerp gewijd zijn: Mr. L. A. D.
Nypels, Het Rijksfiscaal Strafprocesrecht; J. F. van Nieuwkuyk, Het fiscale Strafrecht en de fiscale Strafactie, en Mr. J. H. R. Sinninghe Damsté, Beschouwingen over het Rijksfiscaal Strafrecht.