L., Vrouwenhaar (fam. Bryaceae), van de klasse der Bladmossen, onderscheidt zich door eindelingsche vruchtstelen (seta), door een urn (theca), die door een vlies gesloten en aan den rand met 32—64 tanden bezet is, terwijl over het vliezig deksel nog een huik (calyptra) aanwezig is, met benedenwaarts hangende, glinsterende haren.
P. communes L., de meest bekende en verspreide soort, heeft platte, afstaande gezaagde bladeren aan stengels, die tot 30 c.m. lang kunnen worden. Het groeit op vochtige plaatsen en draagt veel bij1 tot de veen- enturfvorming.