Ital. geleerde, geb. 20 Mei 1470 te Venetië; hij was van 1492 tot 94 leerling van Constantijn Laskaris, die hem grieksch leerde; van 1498 tot 1500 hield hij zich te Ferrara op, waar hij bij Lucrezia Borgia in gunst stond; daarna hield hij zich eenigen tijd op in Venetië, en bezorgde voor de drukkerij van Aldus onder meer de uitgave van de ital. gedichten van Petrarca (1501); van 1506—12 leefde hij aan het hof van Urbino, ging toen naar Rome en werd in 1513 door Leo X tot pauselijk secretaris benoemd. Na 1520 leefde hij in Padua, waar hij een kostbare bibliotheek aanlegde; in 1530 kreeg hij van den Raad der Getienen te Venetië de opdracht Sabellico’s „Geschiedenis van Venetië” voort te zetten en werd tevens bibliothekaris der Markus-bibliotheek; paus Paulus III schonk hem in 1539 den kardinaalshoed, in 1541 het bisdom Gubbin in 1544 het bisdom Bergamo.
Hij stierf 18 Jan. 1547. Onder zijn werken zijn de belangrijkste Historiae Venetiaelibri XÏX(l487-15l3, verschenen 1551), welk werk hij zelf in het ital. overbracht, Prose (1525), Gli Asolani (1505), Bime (1530,) een verzameling sonnetten, liederen enz.