Gepubliceerd op 23-02-2021

Pieter hendrik van der kemp

betekenis & definitie

geb. 20 Mei 1845 te Naarden, deed 1838 te Delft examen voor den Indischen dienst, was 1883— 87 leeraar in de staatsinstellingen, godsd. wetten enz. aan het gymnasium Willem III te Batavia, daarna secretaris van het dept.-onderwijs, eeredienst en nijverheid, van 1889—94 directeur van dat departement, vroeg en kreeg in 1895 ontslag uit ’s lands dienst en vestigde zich toen te ’s-Gravenhage. Hij gaf o.a. in het licht: De leer der administratie van staatsfinanciën (1878), De administratie der geldmiddelen van Nederl.-Indië (1882), Billiton opstellen (1886), De Quarantaine- en Epidemievoorschriften in Nederl.-Indië (1892), Het Zoutmiddel in Nederl.-Indië (1894), Dipanegara, eene geschiedkundige Hamlet-type (1896), Brieven van en aan mr.

H. J. van de Graaff, 1816—1826 (bijdrage tot de kennis der Oost-Indische bestuurstoestanden onder de regeering van baron Van der Capellen, 2 dln. 1902, vormende dl. 52 der Verhandelingen van het Bataviaansch Genootsch.).

< >