Nederl.geschiedschrijver, geb. te Utrecht, 1559, hield zijn verblijIf achtereenvolgens te Haarlem, Den Haag, Rijswijk, Beverwijk en weder te Den Haag, vestigde zich eindelijk andermaal te Haarlem en overl. aldaar 16 Mei 1635. Zijn hoofdwerk is: Oorspronck, begin, ende vervolg der Nederlandsche oorlogen, beroerten en burgerlijke oneenichegden (37 boeken, 1602), een werk, dat het tijdvak van den troonsafstand van Karel V tot aan den dood van prins Willem I, 1555— 1584, omvat, en, hoewel niet uitmuntende door keurigheid van stijl en methodische behandeling, een rijke bron van geschiedkundige gegevens blijft, en wegens de talrijke brieven en documenten die er onveranderd in zijn opgenomen, voor de kennis van dat tijdvak van hooge waarde is, vooral ook doordat de voornaamste steden zich beijverden B. gegevens te verschaffen; de behandeling der stof is onpartijdig en draagt den stempel van de waarheidsliefde des schrijvers.
In 1615 kreeg B. van de Staten van Holland een jaargeld van 600 gulden, op voorwaarde dat hij zijn werk zou voortzetten, hetgeen hij aanvaardde; later werd hij nog tot rentmeester-generaal van Noord-Holland benoemd. Hij schreef nog: Het zesde deel der Chrongcke (Jetrionis, (loopende van 1576 tot 20 Mrt. 1619, Amst., 1632); Twee tragi-comediën in proza, d' eene, van Appollonius, prince van Tyro, en d' ander van denzelven ende larsia, zijne dochter (Den Haag 1617), enz.