Fransch scheikundige en staatsman, geb. te Parijs 29 Oct. 1827, zoon van een geneesheer; in April 1854 werd hij docteur des sciences, op zijn merkwaardig geschrift: Les combinaisons de la glycérine avec les acides, et reproduction des corps gras neutres naturels ; in 1859 werd hij hoogleeraar aan de Ecole supérieure de pharmacie, in 1865 aan het Collège de France; in 1863 werd hij lid van de Académie de médecine, in 1873 lid van de Académie des sciences, en in 1889 secretaris voor het leven van laatstgenoemde instelling, die hem reeds in 1865 den prijs-Joecker had toegekend voor zijn arbeid betreffende het kunstmatig aanmaken van enkele chemische preparaten. Omstreeks dezen tijd begon hij ook zijn arbeid ten opzichte der thermo-chemie, waarvan hij de grondlegger is.
In 1877 werd hij inspecteur-generaal van het hooger onderwijs; in 1878 werd hij benoemd tot president van de commissie voor ontplofbare stoffen, ingesteld bij dekreet van 14 Aug 1877. In 1881 werd hij door den senaat tot sénateur inamovible (lid voor het leven) gekozen. 14 Dec, 1886 aanvaardde hij in het ministerie-Goblet de portefeuille van openbaar onderwijs en schoone kunsten, die hij tot Mei 1887 behield ; in het kabinet-Bourgeois (1 Nov. 1895 tot 28 Maart 1896) was hij ministervanbuitenland. Onderzijn vele en zeer verscheiden werken zijn de belangrijkste : Chimie organique fondée sur la synthèse (1860), Leçons sur les méthodes generales de synthèse en chimie organique (1864), Leçons sur la thermochimie; Sur la force delà poudre et des matières explosibles (1872); Les origines de l’alchimie (1887) ; Science et Philosophie (1886). Hij schreef bovendien een 600 tal geleerde verhandelingen, die in de verschillende Fransche wetenschappelijke tijdschriften verspreid zijn.