Artsenijbereidkunde, de wetenschap van den apotheker. Het woord wordt afgeleid van het grieksche pharmaTcon, geneesmiddel.
Oorspronkelijk verzamelden en bereidden de artsen zelf de door hen gebruikte geneesmiddelen, daarna werd dit aan helpers overgedragen, die zich later tot een zelfstandig beroep ontwikkelden. Bij de Egyptenaren was deze scheiding nog niet tot stand gekomen, hoewel de bereiding van geneesmiddelen een groote ontwikkeling bereikt had; talrijke recepten zijn tot ons gekomen, voornamelijk door den papyrus Ebers. Ook in het Oude Testament is nog slechts sprake van zalfmengers en mengsters, hoewel het woord Exod. 30. 35 in onze statenvertaling met apotheker, I Sam. 8, 13 met apothekeres wordt weergegeven. Eerst bij de Grieken vinden wij een afzonderlijke klasse van personen, die zich belastten met het uitgraven en verzamelen van wortels en kruiden, de rhizotomen (wortelsnijders) welke hun waar direct aan de artsen leverden, en in wier handen de kennis der geneeskrachtige kruiden, de pharmacognosie, zich als een zelfstandig vak ontwikkelde, waarover enkelen hunner ook boeken schreven. Daarnevens treffen wij de pharmacopolen aan, die kleinhandel in geneesmiddelen dreven, en over welke geklaagd wordt dat zij zich niet altijd van kwakzalverij vrij hielden. In deze beide categorieën van personen hebben wij de voorgangers der latere apothekers te zien.
Het woord apotheek beteekent oorspronkelijk niet anders dan bergplaats, voorraadkamer, provisiekamer, in het bijzonder de kamer waar de betere soorten wijn werden bewaard boven het fumarium, in tegenstelling met den wijnkelder. Hiervan afgeleid is ’t spaansche woord bodega (vergel. ’t fransch boutique). Eerst Galenus (zie aldaar) gebruikt het woord voor het huis aan de Via Sacra te Rome, waar hij zijn voorraad geneesmiddelen bewaarde. Doch bij de Romeinen kwam het nog niet tot een volledige scheiding tusschen het beroep van den arts en dat van den apotheker; zelfstandig ontwikkelde de pharmacie zich pas bij de Arabieren, en in het midden van de 8e eeuw werd de eerste eigenlijke apotheek in onzen zin opgericht te Bagdad. In Europa werd de artsenijbereidkunst in de middeleeuwen voornamelijk in de kloosters beoefend; in het midden van de 12e eeuw echter vindt men deze ook verbonden met den voor het middeleeuwsche verkeer zoo belangrijken handel in specerijen, en de „aromatarii”, wier vak reeds in 1172 in Venetië door speciale bepalingen werd geregeld, zijn ongeveer met de latere apothekers op één lijn te stellen. Een verordening van 1224 door Frederik II uitgevaardigd, waarin de verhouding van den apotheker tot den arts wordt omschreven, is het oudste voorbeeld van pharmaceutische wetgeving, en bewijst dat toen de scheiding volledig was geworden.In de oudste medische werken vindt men reeds opsommingen van geneesmiddelen en recepten, doch, hoezeer de werken van Dioscorides (zie ald.) en Galenus, het Antidotarium (woordelijk: lijst van tegengiften) van Nieolaus Praepositus, (pl.m. 1100) het Compendium aromatariorum van Saladin van Ascolo, (1488) de werken van Avicenna (zie ald.) en Serapion e.a. gedurende de middeleeuwen in achting stonden, het karakter van een boek waarin wettelijk aan de apothekers voorgeschreven wordt, aan welke eischen de geneesmiddelen hebben te voldoen, konden zij niet
bezitten. Het eerste voorbeeld van een dergelijk werk is het Ricettario in 1498 te Florence samengesteld door een commissie, op initiatief der apothekers daartoe bijeengeroepen; dit werk werd door Antwerpen nagevolgd in een „Antidotarium” van 1550, door 'Keulen in een „Dispensatorium” van 1565. In 1546 gaf de stad Nürnberg een dergelijk Dispensatorium uit, bewerkt door Valerius Cordus, dat voor tal van andere plaatsen tot voorbeeld strekte. Deze dispensatoria zijn de prototypen der latere pharmcicopeeën, waarvan in de 17e en 18e eeuw verschillende steden er, slechts voor locaal gebruik, een uitgaven. Zoo vonden wij bij ons te lande afzonderlijke pharmacopeeën te Amsterdam (1636), Leiden (1638), Utrecht (1656), Den Haag (1659), Leeuwarden (1687), Haarlem (1693), Dordrecht (1709), Rotterdam (1709). In 1806 werd aan dezen toestand een einde gemaakt door de invoering eener voor het geheele land geldende Pharmacopoea Batava, in 1823 gevolgd door een nieuwe uitgave, de Pharmacopoea Belgica, in 1851 door de Pharmacopoea Neerlandica, waarvan de Ed.
II in 1871 het licht zag, de Ed. III in 1889, terwijl de Ed. IV verschijnt in 1905. Terwijl voor de bewerking der vorige uitgaven telkens eene commissie werd benoemd, is bij de benoeming der commissie voor de Ed. IV deze permanent gemaakt, en haar opgedragen op gezette tijden verbeteringen, aanvullingen of herzieningen der pharmacopée te bewerken.
De uitoefening der artsenijbereidkunst (welke term in onze wetgeving onderscheiden wordt van artsenijbereidkunde), dat wil dus zeggen de uitoefening van het beroep van apotheker, wordt bij ons geregeld door de wet van 1 Juni 1865, S. 61. De bevoegdheid van apotheker wordt verkregen door het, afleggen van een staatsexamen. De studie der pharmacie beoogt de kennis van de herkomst, de bereiding en het onderzoek der geneesmiddelen, en omvat derhalve plantkunde, pharmacognosie, natuuren scheikunde, in het bijzonder analytische scheikunde. Bij ons te lande is de pharmacie als zelfstandig vak van hooger onderwijs in de wet van 1876 genoemd, waarbij ook een doctoraat in de pharmacie werd ingesteld. Tevens is daarbij de toxicologie, vergiftleer, in het studieplan van den pharmaceut opgenomen. Aan onze rijksuniversiteiten zijn afzonderlijke hoogleeraren in de pharmacie en toxicologie aangesteld en afzonderlijke laboratoria voor dit onderwijs ingericht.
De inhoud der pharmaceutische wetenschap heeft uit den aard der zaak in den loop der tijden vele veranderingen ondergaan, eensdeels aansluitende aan de wisselende meeningen in de geneeskunde, anderdeels aan de ontwikkeling der scheikunde. In de oudheid stonden de geneesmiddelen uit plantaardige stoffen bereid op den voorgrond. Men gebruikt nog de term Galenische geneesmiddelen of „galenica”, voor bereidingen als extracten, tincturen, zalven enz., waarbij uit grondstoffen — simplicia, meerendeels drogerijen, — de werkzame bestanddeelen in voor het doel van den geneeskundige geschikten vorm zijn gebracht. Later, in de 16e en 17e eeuw, voornamelijk onder invloed der iatrochemie (zie aldaar), kwamen chemische praeparaten op den voorgrond en in den tegenwoordigen tijd is zulks hoe langer hoe meer het geval, in het bijzonder wat betreft de synthetische organische stoffen. Deze jongste phase in de bereiding der geneesmiddelen is van grooten invloed geweest op de pharmacie. De bereiding van talrijke synthetische geneesmiddelen is in het klein niet wel uitvoerbaar, en is daardoor ter hand genomen door de chemische grootindustrie, welke er met alle kracht op uit is, nieuwe geneesmiddelen te bereiden, en aan de markt te brengen, minder ten behoeve der zieken als wel der aandeelhouders. Terwijl vroeger de arts degeen was, die de geneesmiddelen bedacht, en de apotheker de helper, die ze voor hem bereidde, is het tegenwoordig de chemische fabriek, die de geneesmiddelen bedenkt, ze meer of minder ernstig in, vaak daartoe aan de fabriek verbonden, laboratoria op dieren doet onderzoeken, en ze dan met krachtige reclame aan den geneesheer opdringt.
Het aantal nieuwe geneesmiddelen, dat op deze wijze aan de markt wordt gebracht, bedraagt eenige honderdtallen per jaar, en slechts een zeer klein percentage vindt op den duur blijvende opname in de geneeskundige praktijk.
Zoodoende is hoe langer hoe meer de bereiding der geneesmiddelen zelve aan den apotheker onttrokken en alleen het brengen in die vormen, waarin zij aan den patiënt worden toegediend, de receptuur, aan hem overgelaten. Daar tegenover staat dat veel meer dan vroeger, toen de apotheker zelve de geneesmiddelen bereidde en daardoor voor hunne deugdelijkheid kon instaan, thans de noodzakelijkheid voor hem is ontstaan, de uit de chemische grootindustrie ingekochte stoffen aan een chemische controle op zuiverheid en deugdelijkheid te onderwerpen. De nieuwere pharmacopeeën stellen in deze richting veel strengere eischen dan de oudere, en geven daarentegen veel minder voorschriften voor de bereiding van geneesmiddelen. Dit verklaart, dat de analytische scheikunde hoe langer hoe meer door den apotheker is beoefend moeten worden, en daardoor vanzelve zijn arbeidsveld zich naar andere richting is gaan uitbreiden. Geheel in de historische lijn, is de pharmacie steeds een hulpwetenschap van de geneeskunde geweest, en naar mate deze meer behoefte heeft gevoeld aan chemisch onderzoek, vooral bij hygiënische vraagstukken, heeft zich ook de pharmacie in deze richting bewogen, zoodat tegenw'oordig tal van apothekers, naast de bereiding van recepten, ook werk maken van onderzoekingen op hygiënisch gebied.
Anderzijds baant het radicaal van apotheker dan ook den weg naar andere maatschappelijke posities, als uitsluitend naar de werkzaamheid in de apotheek. Zoo vindt men apothekers werkzaam als inspecteurs van de volksgezondheid, bij gemeentelijke keuringsdiensten van levensmiddelen, aan proefstations enz., terwijl ook onderzoekingen ten behoeve der justitie tot het eigenlijk domein der pharmacie moeten worden gerekend, zooals reeds daaruit blijkt dat de wet de toxicologie als onderwitjsvak voor de studie der pharmaceuten uitdrukkelijk heeft voorgeschreven. Het is duidelijk dat deze geleidelijke wijziging van het begrip pharmacie niet anders is dan de voortzetting van de verhouding, waarin, zij steeds tot de geneeskunde heeft gestaan.