(bij de Romeinen Proserpina) in de grieksche myth. de godin der onderwereld, dochter van Zeus en Demeter, werd door Pluto geroofd en tot heerschares der onderwereld verheven. Demeter zocht haar dochter over de geheele aarde, totdat Hdlius of de nimf Arethusa haar het gebeurde verhaalde.
Zeus beloofde haar daarop, haar dochter terug te geven indien deze in het schimmenrijk nog niets genuttigd had, en stond haar toe, daar P. met Pluto reeds een granaatappel had gedeeld, dat zij minstens twee derden (of de helft) van het jaar op de bovenwereld zou doorbrengen. Deze mythe berust ongetwijfeld wel op het afsterven en het herleven der plantenwereld; in de eleusinische mysteriën werd zij’ opgevat als symbool van de onsterfelijkheid der ziel. Bij de orphici van den lateren tijd is P. een albeheerschende natuurgodheid en wordt meermalen met andere mystieke góden, Hecate, Gaea, Rhea, Isis, vermengd. De rom. naam Proserpina schijnt slechts een latinizeering van P. te zijn. De mythe van P. is een zeer geliefkoosd onderwerp in de kunst geweest.