romeinsche Donauprovincie, omvatte het tegenwoordige Hongarije ten z. van den Donau, Slavonië, een strook van Bosnië, Kroatië en de oostelijke streek van Krain, Stiermarken en Beneden-Oostenrijk. Na de onderwerping van P. door de Romeinen werd het onder Traianus in twee hoofdgedeelten verdeeld; het westelijke deel heette OpperP. (Pannonia superior), het oostelijke BenedenP. (Pannonia inferior).
Sedert Diocletianus daarentegen was Beneden-P. verdeeld in de provincies Valeria en Pannonia secunda; Opper-P. werd verdeeld in het noordelijke Pannonia prima en het zuidelijke Pannonia Savia of ripariensis. De inwoners (Pannoniërs) waren van illyrischen oorsprong, een dapper, krijgszuchtig, maar op lagen trap van beschaving staand volk. Sedert de 4de eeuw v. Ohr. drongen keltische .volken het land binnen. Den eersten aanval op P. deed Augustus (35 v. Chr.), die het zuiden tot aan de Drave veroverde.
Toen echter kort daarop de strijd van Marbod tegen Rome begon, verhieven zich ook de Pannoniërs weder en konden eerst na bloedige gevechten door Tiberius (9 v. Chr.) opnieuw onderworpen worden. In deze verhouding bleef P. tot aan de volksverhuizing; in het midden der 3de eeuw werd P. door keizer Theodosius II aan de Hunnen afgestaan; na den ondergang van het rijk der Hunnen kwam het 453 in het bezit der Oostgoten, 527 in dat der Langobarden, die het omstreeks 568 aan de Avaren moesten overlaten. De voornaamste steden waren in Opper-P.: Vindobona (Weenen), Carnuntum, Savaria (Steinamanger), Arrabona (Raab), Siscia of Segestica (Sissek); in Beneden-P.: Poetovio (Pettau), Aquincum (Oud-Ofen), Taurunum (Sem.in), Mursa (Essek), Sirmium (Mitrowitza) enz.