(grieksch) de leer van de oude schriftsoorten; zjj omvat evenzeer de epigraphie (zie ald.), met ingegrifte letters, als de P. in engeren zin, met opgewarkt schrift. Haar hoofddoel bestaat in het verstaan van het oude schrift en in het chronologisch bepalen daarvan door middel der studie van met zekerheid gedateerde handschriften.
In uitgebreider zin zijn schrift- en boekwezen in de oudheid en de middeleeuwen behandeld: Birt, Das antike Buchwesen (Berlijn 1882) en Wattenbach, Das Schriftwesen im Mittelalter (Leiipzig 1871; 3de dr., ald. 1896); E. M. Thompson, Greek and Latin Palaeography (Londen 1893). Voor de griekscke P. is nog steeds een voortreffelijk werk: Momtfaucon Palaeographia graeoa (Parijs 1708).