de beroemdste onder de vier groote nationale feesten der Grieken, werden ieder vijfde jaar op de eerste volle maan na den zomerzonnestand (begin van Juli) te Olympia (zie ald.) ter eere van Zeus gevierd. De Ouden beschouwden Hercules als den stichter dier spelen; in 884 v.
Chr. zouden zij door den Eleïschen vorst Iphitus gemeenschappelijk met den spartaanschen wetgever Lycurgus vernieuwd zijn geworden. Alleen Hellenen konden er aan deelnemen, terwijl de strijders zich gedurende 10 maanden zorgvuldig moesten voorbereiden en wel de laatste 30 dagen in het gymnasium te Elis. De priesteres van Demeter was de eenige vrouw, die den wedstrijd mocht bijwonen. De feestviering ving des avonds met groote offers aan, doch de spelen, die in wedrennen, springen, slingeren, ringsteken, worstelen enz. bestonden, begonnen eerst den volgenden dag. Zij duurden met het uitdeelen der prijzen 5 dagen lang. Van 776 v.
Chr. tot aan de regeering van keizer Theodosius, 394 n. Chr., werden zij onafgebroken gehouden. De overwinnaars werden met den olijfkrans gekroond en met palmtakken in de hand aan het volk voorgesteld; bovendien verheerlijkte men hen door lofzangen en standbeelden. Bij den terugkeer in hun vaderstad hielden zij een plechtigen intocht en hadden de eereplaats bij openbare schouwspelen, vrijdom van belastingen enz. De bestuurders dezer feesten waren Eleërs.