fr. Nice, oudtijds een bij Provence behoorend graafschap op de grenzen tusschen Frankrijk en Italië, dat in 1796 met Frankrijk vereenigd werd als departement der ZeeAlpen.
In 1814 aan Sardinië teruggegeven vormde het tot 1860 een prov. van het koninkrijk Sardinië. Bij verdrag van Turijn, 24 Maart 1860, stond Sardinië het westelijk deel dezer prov. aan Frankrijk af. Dit deel vormt met het arrond. Grasse het fr. dep. AlpesMaritimes. De hoofdstad N., aan de Middell. zee, zeer schoon gelegen, door tuinen van citroen- en oranjeboomen en villa’s omgeven, is de zetel van een bisschop, heeft een lyceum, priester- en onderwijzersseminarie, enkele natuurkundige verzamelingen, een theater en circus en telde in 1901: 78.480 (als gemeente 105.109) inw., waarbij des winters nog duizenden badgasten komen.
Van de oude stad aan de oostzijde van de Paillon, voor een groot deel uit zeer nauwe straten bestaande, leiden twee lange straten naar de haven, waarvan de eene naar le Quartier des Ponchettes heenleidt, vanwaar de Boulevard du Midi zich langs het strand tot de Paillon uitstrekt. De voortzetting van dien boulevard zijn het corso en het beroemde terras. De nieuwe stad, Croix de Marbre genaamd, ligt aan den westel. oever van de Paillon, is het middelpunt van het verkeer der talrijke vreemdelingen en heeft meerendeels groote, smaakvol gebouwde huizen. Langs het strand strekt zich de Promenade des Anglais uit. N. wordt in den winter door duizenden vreemdelingen bezocht. Daar het door bergen tegen de noordewinden beveiligd is, is het klimaat er zacht.
De bevolking vindt in de aankweeking van zuidvruchten en wijn, de bereiding van reukwerken, ingemaakte vruchten en maccaroni, de vervaardiging van ingelegde meubels, goud- en juwelierswerken, kunstbloemen, stroohoeden, zijden stoffen enz. haar bestaan. Ook is er een vrij levendige handel. N., het Nicaea of Nicia in Ligurië bij de Romeinen, als volkplanting der Massilioten bij Gallië gerekend, was in de middeleeuwen en tot het begin der 18de eeuw een belangrijke vesting.