deensch theoloog, geschiedvorscher en dichter, geb. 8 Sept. 1783 te Udby op Seeland, studeerde te Kopenhagen, werd 1822 kapelaan aan de Verlosserskerk aldaar, legde in 1826 dit ambt neer, zette een beweging voor scheiding van kerk en staat en volkomen liturgische en dogmatieke vrijheid der geestelijkheid op touw, zocht een z.g. volkskerk in het leven te roepen, bewerkte de gelijkstelling van alle belijdenissen voor de wet en de vastlegging van deze gelijkheid in de constitutie van 1849, gaf den stoot tot een reorganisatie van het kerkelijk bestuur (opheffing van het kerspelverband), werd 1861 tot bisschop benoemd en overl. 2 Sept. 1872. G.7s inzichten zijn vervat in: De deensche staatskerk, onpartijdig beoordeeld (1834), en in het „Danske Kirketidende”, het orgaan der grundtvigianen.
Verder verscheen van hem: Nordens Mythologie (1808 en 1832), Optrin af Kjämpelivets undergang i Norden (1809—11 en 1881, episch-dramatisch dichtwerk), Kort Begreb af Verdens Krönike i Sammenhamg (1812), Boskilde Kim en Roskilde Saga (1814, poëtische verheerlijking der deensche geschiedenis), Haandbog i Verdenshistorien (Oldtiden og Middelalderen, 2 dln. 1833—36, NyaarsTiden, 2 dln. 1842 en 1869), Sangvcerk til den danske Kirke (dl. 1—2, 1837 v.v., dl. 3—5, 1871 v.v., een verzameling van geestelijke liederen)