(graaf) hersteller van het kerkgenootschap der Moravische broeders of Herrnhütters, geb. te Dresden 1700, overl. te Herrnhut 1760, studeerde te Halle en te Wittenberg, reisde geruimen tijd in het buitenland en werd, in zijn vaderland teruggekeerd, tot hofraad benoemd (1721). Met de verbannen Moravische broeders in aanraking gekomen, besloot hij hun kerkgenootschap te herstellen, kocht voor hen de heerlijkheid Berthelsdorff en richtte, ondersteund door zijn vriend Watteville, de kolonie Herrnhut op.
In 1736 werd hij door de Saksische regeering verbannen en ondernam nu groote reizen door Europa en Amerika om het kerkgenootschap der Herrnhütters grooter uitbreiding te geven. In 1742 stond Frederik II den Moravischen broeders vrijheid van godsdienstuitoefening toe in al zijn staten. Z. deed in woord en geschrift veel voor de verbreiding der zaak, waaraan hij zich gewijd had, en liet o. a. een Sammïung geistlicher und liéblicher Lieder na.