nederl. wiskundige en vestingbouwkundige, geb. 1714 te Bergum in Friesland, werd 1743 lector en vervolgens hoogl. in de wiskunde, in 1754 ook in de krijgsbouwkunst te Franeker, waar hij gedurende 42 jaren les gaf, terwijl hij door het bestuur der prov. Friesland herhaaldelijk werd geraadpleegd ten aanzien der in te voeren belastingen.
Hij stierf in 1785. Hoofdwerk: Grondbeginselen der kegelsnede (Amst. 1769), verder vele belangrijke opstellen over vestingbouwkunst in de werken der Holl. maatsch. van wetensch. te Haarlem; en over Coehoorn: Gommentarius de rebus gestis Mennonis Coehorni (fr. 1771, nederl. vert. 1772).Zijn zoon Adolphus Y., geb. 1749 te Fra^ neker, was eerst geneesheer te Franeker,. werd in 1772 lector in de botanica, later ook in de genees- en ontleedkunde en volgde in 1785 zijn vader als hoogl. in de wiskunde en krijgsbouwkunst op. In de werken der Holl. maatsch. van wetensch. komen onderscheidene opstellen en bekroonde prijsverhandelingen van zijn hand voor.