een der z.g. NieuwEngelandstaten der n.-amerik.
Unie, ligt tusschen 42° 42'—45° 18' N.B. en 70° 43'— 72° 33' W.L., grenst aan Quebec (Canada), den Atl. oceaan, Maine, Massachusetts en Vermont, is 24.100 km.2 groot en telde in 1900: 411.588 inw. De circa 28 km. lange kuststreek is laag. Dieper landwaarts in rijst de grond en wordt in het n. geheel bergland. De hoofdketen is een voortzetting van het Alleghany-gebergte. Tot de hoogste toppen behoort de groep van het Witte gebergte(White Mountains). Beroemd is in deze, door haar wild romantische natuur, een diepe bergspleet aan de w.-zijde, door welke de weg van Portland naar Lancaster loopt.
N. is rijkelijk van water voorzien, doch meer door groote meren dan door groote rivieren. Onder de rivieren zijn de Merrimac en de Connecticut de voornaamsten. De grond is over het algemeen vruchtbaar. De hoogere streken zijn meer geschikt voor veeteelt dan voor landbouw. Aardappelen, koren, maïs en hop zijn *de voornaamste voortbrengselen; boter, kaas en wol, alsmede ahornsuiker worden in overvloed gewonnen. N. heeft ook koper- en ijzer.mijnen.
Landbouw en veeteelt zijn de hoofdbronnen van bestaan, maar ook de nijverheid is niet onaanzienlijk (bewerking van inlandsche wol, katoen, papier en leder). De eerste volkplantingen in N. dagteekenen van 1623; in 1778 sloot het zich aan de Unie aan. N. is in 10 counties verdeeld; hoofdstad is Goncord; .N. zendt naar Washington twee afgevaardigden. Literatuur: MacClintock, History of N. .<1888).